ECLI:NL:RBMNE:2020:533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2348
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres na adoptie en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van eiseres, die op 22 februari 2019 inging. Eiseres had zich op 8 december 2017 ziekgemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na haar adoptie op 18 januari 2019 ontving zij tijdelijk een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg (WAZO). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv op basis van een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen is gebeurd. Eiseres voerde aan dat de beëindiging onterecht was, omdat zij tijdens haar adoptieverlof niet belastbaar was voor arbeid en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Wits),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. V. Verdouw).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 22 februari 2019.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Rechter in opleiding mr. C.O. Markenstein heeft de zitting geleid in het bijzijn van rechter mr. N.M.H. van Ek. Wegens omstandigheden heeft mr. Markenstein de zaak overgedragen aan mr. Van Ek, zodat deze uitspraak is gedaan door mr. Van Ek.

Overwegingen

Feiten en grondslag van het bestreden besluit
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft zich op 8 december 2017 ziekgemeld vanwege spannings- en vermoeidheidsklachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW). Voorheen was zij werkzaam als teamleidster voor 31,95 uur per week. Vanaf 2 januari 2018 ontving eiseres een ZW-uitkering. Op 18 januari 2019 heeft eiseres haar zoontje na een lange adoptieprocedure gekregen. Van 25 januari 2019 tot 7 maart 2019 ontving eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) wegens adoptie.
2. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) is eiseres op 28 november 2018 onderzocht door de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft toen een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de benutbare mogelijkheden van eiseres zijn neergelegd. Op grond van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiseres op 7 december 2018 met gangbare arbeid meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij, rekening houdend met de uitlooptermijn, de ZW-uitkering per 22 februari 2019 is beëindigd.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar meer beperkingen aangenomen dan de primaire verzekeringsarts en heeft op 3 juni 2019 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nieuwe functies geduid. Op basis hiervan is het verdienvermogen van eiseres ook in bezwaar vastgesteld op meer dan 65%.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering bij het bestreden besluit dan ook ongegrond verklaard.
Het geschil
4. Eiseres wil graag haar ZW-uitkering behouden. Het gaat niet goed met haar. Ze is oververmoeid en wil rust krijgen, zodat ze later weer kan werken en er echt kan zijn voor haar zoontje. De beëindiging van de ZW-uitkering viel in haar adoptieverlof. Op dat moment was zij niet belastbaar voor arbeid. Een beoordeling van haar (medische) situatie had dan ook na haar verlof op 7 maart 2019 moeten plaatsvinden. De procedure is dan ook onzorgvuldig verlopen. Er hadden verder meer beperkingen moeten worden aangenomen. Zo is een urenbeperking aan de orde, omdat zij een verhoogde rustbehoefte heeft.
Verweerder vindt dat de medische situatie door zijn artsen op zorgvuldige wijze is beoordeeld.
Beoordelingskader
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd met ingang van 22 februari 2019. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Als iemand het niet eens is met een medisch oordeel van een verzekeringsarts, kan de rechtbank hem hierin niet zomaar gelijk geven. De rechtbank heeft daarvoor medische stukken nodig waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts onjuist is. Dit betekent ook dat als iemand zich meer beperkt voelt dan door de verzekeringsarts van verweerder is vastgesteld, hij dit met medische stukken moet kunnen onderbouwen.
Datum in geding
6. Omdat er gedurende de beroepsprocedure onduidelijkheid is ontstaan over de datum in geding, zal de rechtbank eerst beoordelen van welke datum in geding moet worden uitgegaan.
7. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de aanzegjurisprudentie van toepassing is op de ZW en dat er een uitlooptermijn in acht genomen moet worden, voordat een lopende ZW-uitkering beëindigd kan worden. Om het recht op uitkering vast te stellen moet door het Uwv een beoordeling worden gedaan door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De eerste keer dat het Uwv dit doet wordt de EZWb genoemd. Deze beoordeling verricht het Uwv in principe vóór het bereiken van de 52e ziekteweek. Dit wordt ook wel de toetsdatum genoemd. De datum in geding in het kader van een beoordeling op grond van artikel 19aa, eerste lid, onderdeel b van de ZW is de datum waarop, aan het einde van de uitlooptermijn, de uitkering wordt beëindigd. Dit betekent ook dat rekening moet worden gehouden met wijzigingen in de medische situatie in de periode tussen de toetsdatum en de datum van de beëindiging van de uitkering. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925.
8. Eiseres voert naar het oordeel van de rechtbank terecht aan dat er in het verzekeringsgeneeskundig rapport van de arts bezwaar en beroep K. Blankestijn en verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots van 8 mei 2019 een onjuiste datum in geding van 21 januari 2019 is vermeld. Gelet op voorgenoemde uitspraak dient de beëindiging van de ZW-uitkering per 22 februari 2019 als datum in geding beoordeeld te worden. Eiseres’ uitkering is namelijk aan het einde van de uitlooptermijn op 22 februari 2019 beëindigd. Alhoewel Blankestein en Jansen-Bots in het rapport een onjuiste datum in geding hebben vermeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan consequenties te verbinden. Reden hiervoor is dat Blankestein en Jansen-Bots bij de inhoudelijke medische beoordeling uitgaan van het medisch toestandsbeeld over een ruimere periode, namelijk de periode vanaf de datum van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, 28 november 2018, tot en met de datum van het onderzoek in bezwaar, 7 mei 2019. Hiermee is ook voldoende rekening gehouden met eventuele wijzigingen in de medische situatie van eiseres.
9. Eiseres heeft er verder op gewezen dat zij van 25 januari 2019 t/m 7 maart 2019 een uitkering ontving op grond van de WAZO vanwege adoptie en dat zij daarmee niet belastbaar was voor arbeid. De beëindiging van de ZW-uitkering per 22 februari 2019 is volgens eiseres in strijd met het uitgangspunt van de verlofwetgeving, dat gedurende een verlofperiode belastbaarheid voor arbeid afwezig dient te worden geacht. Naar aanleiding van dit standpunt heeft verweerder in zijn aanvullend verweerschrift van 9 oktober 2019 gesteld dat de datum in geding 7 maart 2019 is.
10. Op zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de datum in geding 7 maart 2019 achteraf bezien toch niet juist is, maar dat om praktische redenen 7 maart 2019 zou kunnen worden aangenomen. Hoewel de veelvuldige standpuntwisselingen van verweerder over de datum in geding niet getuigen van een behoorlijke procesvoering, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de Ziektewet geen wettelijke basis bevat voor het verplaatsen van de datum in geding wanneer er sprake is van adoptieverlof, zodat de datum in geding 22 februari 2019 is. De stelling van eiseres dat voor adoptieverlof net als voor zwangerschaps- en bevallingsverlof geldt dat het bedoeld is voor de hechting tussen moeder en kind en dat eiseres daarmee niet belastbaar is voor arbeid, maakt dan ook niet dat het adoptieverlof gelijkgesteld kan worden met het zwangerschaps- en bevallingsverlof. De rechtbank merkt overigens op dat voor zover wel uitgegaan had moeten worden van 7 maart 2019 als de datum in geding, dit voor de medische beoordeling in deze zaak niet uitmaakt. Blankestein en Jansen-Bots hebben de medische situatie van eiseres namelijk over een ruimere periode inhoudelijk beoordeeld en hebben voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de medische toestand van eiseres in de periode van 22 februari 2019 tot 7 maart 2019 ongewijzigd is. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
11. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Zoals hiervoor is overwogen, hebben arts bezwaar en beroep Blankestein en verzekeringsarts bezwaar en beroep Jansen-Bots de medische toestand van eiseres over een ruimere periode beoordeeld. De rechtbank overweegt verder dat deze situatie waarin een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport van een arts bezwaar en beroep heeft getoetst, akkoord bevonden en heeft medeondertekend, zoals verweerder op zitting heeft toegelicht, geheel in lijn is met de door de CRvB als voldoende zorgvuldig geoordeelde handelswijze. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:39.
Medische beoordeling
12. Eiseres voert aan dat zij meer beperkingen heeft dan door verweerder is aangenomen. Volgens haar had een urenbeperking van 20 uur per week moet worden aangenomen, omdat zij door haar medische klachten niet in staat is om een volledige werkweek te werken. Eiseres is gevoelig voor overbelasting en heeft burn-outklachten. Zij kampt ook met klachten in de energiehuishouding en is door de komst van haar adoptiezoon uitgeput geraakt. Hierdoor heeft eiseres een verhoogde rustbehoefte. Verweerder heeft geen duurbeperking aangenomen, terwijl haar burn-out klachten wel een duurbeperking rechtvaardigen. Omdat eiseres slecht haar grenzen kan bepalen en voorkomen moet worden dat zij weer uitvalt na werkhervatting, is een urenbeperking om preventieve redenen ook aangewezen. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsartsen, gelet op het onvolledige beeld dat in de arbeidskundige rapporten van eiseres’ arbeidsverleden is opgenomen, onvoldoende rekening hebben gehouden met het feit dat het in het verleden bij structurele werkhervatting vele malen is misgegaan. Eiseres heeft in beroep een advies van Treve Advies van 19 maart 2019 overgelegd. Uit dit advies blijkt dat kinderopvang noodzakelijk is voor 2 dagen per week. Inmiddels is dit 4 dagen per week, aldus eiseres op zitting.
13. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden voor de conclusie dat de belastbaarheid van eiseres onjuist is vastgesteld. Eiseres is beperkt geacht ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren en werktijden. Anders dan eiseres stelt, valt niet in te zien dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met de psychische kwetsbaarheid en psychische klachten van eiseres.
14. De (verzekerings)artsen hebben met toepassing van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen reden is om voor eiseres een urenbeperking aan te nemen. Blankestein en Jansen-Bots concluderen in de rapporten van 8 mei 2019 en 7 oktober 2019 dat er geen sprake is van een structurele, aanzienlijke energetische beperking die volgt uit de aard en ernst van de aandoeningen waaraan eiseres lijdt. Eiseres was ondanks haar vermoeidheidsklachten en overige klachten gedurende een langere periode in staat om adequaat te functioneren. Zij kon de benodigde zorg- en huishoudelijke taken verrichten en het initiatief nemen om kinderopvang en een bijzondere bijstand aan te vragen. Eiseres was ook in staat om zich aan te passen aan de nieuwe gezinssituatie. Er is ook geen sprake van een verhoogde rustbehoefte, eiseres slaapt overdag niet. Er is ook geen reden om uit preventieve overwegingen een urenbeperking aan te nemen. Eiseres is namelijk niet verminderd beschikbaar voor arbeid en er is geen sprake van een intensieve behandeling.
Daarbij is niet gebleken dat de (verzekerings)artsen geen volledig beeld hadden van eiseres’ arbeidsverleden. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de (verzekerings)artsen kennis hebben genomen van het dossier, waaronder eerdere arbeidskundige rapportages, waaruit het gehele arbeidsverleden blijkt.
15. Eiseres heeft in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot het oordeel dat verweerder de beperkingen heeft onderschat. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 7 oktober 2019 heeft vermeld, moeten de zorgtaken voor een kind en de daaraan verbonden belasting bij het vaststellen van beperkingen buiten beschouwing blijven. Dat aan eiseres op 19 maart 2019 2 dagen per week kinderopvang is toegewezen, zoals volgt uit het Treve advies, leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Voor zover het stuk is bedoeld ter onderbouwing van de algehele situatie waarin eiseres zich bevindt en het effect daarvan op haar psychische belastbaarheid, is daarmee voldoende rekening gehouden door de (verzekerings)artsen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
16. Eiseres heeft op de zitting de beroepsgrond dat een nieuwe uitlooptermijn dient te worden gehanteerd omdat de arbeidsdeskundige in bezwaar naar aanleiding van de aangepaste FML nieuwe functies heeft geduid, laten vervallen. Deze beroepsgrond hoeft dan ook niet meer te worden besproken.
17. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiseres aangenomen beperkingen, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 juni 2019 per functie voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
18. Nu uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, heeft verweerder de ZW-uitkering terecht beëindigd met ingang van 22 februari 2019.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.