ECLI:NL:RBMNE:2020:5295
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Invordering van verbeurde dwangsommen in bestuursrechtelijke context
Op 7 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 20/2511 en UTR 20/2512, waarbij de rechtbank de beroepen van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.E.M.C. Koudijs, had bezwaar gemaakt tegen de invordering van verbeurde dwangsommen van € 5.000,- die waren opgelegd wegens het in strijd handelen met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Nieuwegein. De burgemeester had eiser in 2017 een last onder dwangsom opgelegd, die onherroepelijk was. Eiser had in 2018 en 2019 opnieuw inbrekerswerktuigen vervoerd, wat leidde tot de invordering van de dwangsommen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein, terecht had vastgesteld dat de dwangsommen verbeurd waren, maar dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar bijzondere omstandigheden die een gedeeltelijke of gehele invordering zouden kunnen rechtvaardigen.
Na de eerdere uitspraken van de rechtbank in februari en april 2020, heeft verweerder de bezwaren van eiser opnieuw beoordeeld en de hoogte van de in te vorderen dwangsommen gematigd. Eiser was het niet eens met deze matiging en verzocht de rechtbank om de dwangsommen verder te verlagen. De rechtbank overwoog dat de last onder dwangsom onherroepelijk was en dat de enige vraag was of verweerder had moeten afzien van invordering op basis van bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat verweerder de financiële omstandigheden van eiser had meegewogen bij de matiging van de dwangsommen, maar dat er geen aanleiding was voor verdere verlaging. De rechtbank wees erop dat de financiële draagkracht van de overtreder in beginsel niet relevant is voor de invordering van dwangsommen, tenzij het evident is dat de overtreder niet in staat is om te betalen. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in staat was om de bedragen te voldoen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier L.M. Janssens-Kleijn.