ECLI:NL:RBMNE:2020:5167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8788215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens veelvuldig te laat komen en de mededelingseis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een vrachtwagenchauffeur, en [verweerster], een besloten vennootschap. [verzoeker] was sinds 4 juli 2017 in dienst bij [verweerster] en had te maken met herhaaldelijk te laat komen op zijn werk. Ondanks meerdere waarschuwingen en gesprekken over zijn gedrag, bleef hij te laat komen, wat leidde tot een ontslag op staande voet op 3 augustus 2020. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om hem weer toe te laten tot de werkvloer. Hij stelde dat er geen dringende reden voor het ontslag was en dat het ontslag niet onverwijld was medegedeeld.

De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] voldoende bewijs had geleverd van het veelvuldig te laat komen van [verzoeker] en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven, ondanks dat er enkele dagen tussen het laatste incident en het ontslag zaten. De kantonrechter oordeelde ook dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] niet in de weg stonden aan de rechtsgeldigheid van het ontslag. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 26 november 2020
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 8788215 / ME VERZ 20-155 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. J.C. Hesen,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. P.M.M. Massuger.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met 7 producties, ter griffie ingekomen op 30 september 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] tevens houdende voorwaardelijke tegenverzoeken van
27 oktober 2020 met 21 producties;
- de aanvullende producties 8 t/m 12 van verzoeker.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hesen, en [A] (leidinggevende) en [B] (mede-eigenaar) namens [verweerster] , bijgestaan door haar gemachtigde mr. Massuger. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting besproken is. Mr. Hesen heeft spreekaantekeningen overgelegd, die zijn toegevoegd aan het dossier.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1970, is sinds 4 juli 2017 voor bepaalde tijd en sinds 3 juni 2019 voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] als vrachtwagenchauffeur, tegen een salaris van € 2.362,60 per 4 weken exclusief vakantietoeslag (8%).
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 3.4 bepaald:
“Uit de aard van de arbeid vloeit voort dat er ook in het weekend en ’s nachts wordt gewerkt. Werknemer stelt zich dan ook uitdrukkelijk beschikbaar voor deze werkzaamheden, een en ander binnen de normen die daarvoor in de cao zijn gesteld.”
2.3.
De werkzaamheden van [verweerster] betreffen voornamelijk het af- en aanvoeren van
bouwmaterialen op bouwplaatsen evenals het afvoeren van vervuilde grond, asfalt en zand.
2.4.
Gedurende zijn dienstverband is [verzoeker] herhaaldelijk te laat gekomen op zijn werk. [verweerster] heeft [verzoeker] hierop herhaaldelijk aangesproken. In een schriftelijke waarschuwing van 25 september 2019 staat onder meer:
“(…)Elf september had je je voor de zoveelste keer verslapen, die dag hebben wij met je gezeten en de situatie zou verbeteren. De dag erna had je je weer verslapen. In de afgelopen maanden heb je je meerdere keren ziekgemeld, ben je niet op komen dagen of ben je te laat op je werk verschenen. Vandaar deze laatste waarschuwing.(…)”
2.5.
Ook hierna is [verzoeker] herhaaldelijk te laat op het werk verschenen. Op
21 januari 2020 verscheen hij een uur te laat bij het werk voor opdrachtgevers [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] . De dag erna wederom, deze keer twee uur te laat. Op 9 maart 2020 moest hij voor opdrachtgever [opdrachtgever 3] rijden, maar verscheen anderhalf uur te laat op de laadlocatie. Op 29 mei 2020 had [verzoeker] zich opnieuw verslapen.
2.6.
Op 23 juni 2020 versliep [verzoeker] zich opnieuw. Daarom heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [verweerster] . In het verslag van dit gesprek staat onder meer:
“(…)Gisteren 23 juni 2020 is er een gesprek geweest met [voornaam van verzoeker] , [C (voornaam)] en [D (voornaam)] . Aanleiding van dit gesprek is dat [voornaam van verzoeker] zich wederom verslapen heeft. [verweerster] is niet blij met het functioneren van [voornaam van verzoeker] , hij verslaapt zich steeds en volgens [voornaam van verzoeker] ligt dit niet aan hem, met zijn gezondheid gaat het namelijk goed.
Tijdens het gesprek is wederom duidelijk gemaakt dat er consequenties volgen aan te laat komen aangezien er al zoveel waarschuwingen zijn geweest. [voornaam van verzoeker] geeft aan nog steeds moeite te hebben met de wisselende werktijden. [C (voornaam)] is zelf chauffeur en geeft als advies om elke dag de wekker op dezelfde tijd te zetten zodat [voornaam van verzoeker] altijd op tijd is. De begintijden kunnen bij een bedrijf als [verweerster] niet altijd hetzelfde zijn omdat dagelijks de werkzaamheden en opdrachtgever verschillen. Elke dag is de planning anders.
Dit probleem speelt al langer en [voornaam van verzoeker] heeft zelf al aangegeven op zoek te zijn naar een andere baan. (…)
[voornaam van verzoeker] zal zijn best doen om het niet meer te laten voorkomen en neemt het advies van [C (voornaam)] op. (…) Allemaal gaan we ervan uit dat [voornaam van verzoeker] de komende tijd niet meer te laat zal zijn. (…)”
2.7.
Ook op 30 juli 2020 is [verzoeker] te laat op zijn werk gekomen en derhalve ook bij de opdrachtgever van [verweerster] . In de brief van 30 juli 2020 is [verzoeker] onder meer medegedeeld:
“Vandaag, 30 juli 2020, heb je je alweer verslapen. De afgelopen maanden heb je je al weer meerdere keren verslapen. Op 23 juni hebben we onderstaande ook al met je gecommuniceerd; Onze opdrachtgevers rekenen op ons en ze verwachten van ons dat wij op tijd zijn! Doordat je je met regelmaat verslaapt ondervinden onze opdrachtgevers hier hinder van en beklagen zich bij ons. Dit kan een zeer schadelijk effect op onze bedrijfsvoering hebben, we kunnen hierdoor klanten verliezen. Zeker in deze moeilijke economische tijd kunnen we dat er niet bij hebben.
Het lijkt er op dat je het niet heel serieus neemt gezien je je nu al weer verslapen hebt. We
verwachten van je dat je je gedrag aanpast er zorgt dat je dagelijks op tijd op het werk
verschijnt. We willen je er nogmaals op wijzen dat wij dit beschouwen als een zeer serieuze zaak is en
dat het negatieve gevolgen kan hebben voor zowel [verweerster] als voor jouw dienstbetrekking bij [verweerster] .”
2.8.
Toen [verzoeker] op 31 juli 2020 wederom te laat op het werk verscheen heeft zijn leidinggevende, de heer [A] , [verzoeker] daar direct op aangesproken. [verzoeker] is niet ingegaan op het verzoek van [verweerster] om naar aanleiding hiervan verder in gesprek te gaan. [verzoeker] heeft zich later die dag ziek gemeld.
2.9.
Op maandag 3 augustus 2020 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen partijen. Afgesproken is dat een gesprek zou plaatsvinden diezelfde dag. [verzoeker] is niet verschenen.
2.10.
Op 3 augustus 2020 heeft [verweerster] [verzoeker] schriftelijk op staande voet ontslagen. In de brief staat onder meer:
“(…)Op 31 juli was je weer te laat. Uiteindelijk aangekomen bij [verweerster] heb je werk geweigerd en heb je gedreigd jezelf ziek te melden zodat we je niet kunnen ontslaan.
Vandaag 3 augustus hebben we je de kans gegeven om op gesprek te komen en je verhaal te doen. Je hebt aangegeven dat je in de middag langs zou komen, je zou het tijdstip nog laten weten. We hebben niets meer van je vernomen, we hebben je nog geprobeerd te bellen maar krijgen geen gehoor.
Gezien alle opgesomde feiten, je zeer negatieve uitlatingen over [verweerster] en je onveranderde gedrag zien wij geen andere mogelijkheid dan je dienstverband per direct te beëindigen. We betreuren de situatie, helaas zien wij geen andere mogelijkheid gezien we je al heel kansen hebben gegeven waar je destijds erg dankbaar voor was.(…)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Voorlopige voorziening
voor de duur van de procedure, [verweerster] te veroordelen:
an [verzoeker] te voldoen het verschuldigd salaris van [verzoeker] ad € 2.362,60 bruto per 4 weken, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 3 augustus 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
aan [verzoeker] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 3 augustus 2020, waarin de betalingen sub a zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag dat [verweerster] na vijf dagen na het wijzen van de beschikking niet aan de beschikking voldoet;
aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon ex artikel 7:625BW;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c en d genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
In de hoofdzaak
Primair:
het ontslag op staande voet van 3 augustus 2020 te vernietigen;
[verweerster] te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking:
I . [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 500,00 althans een door u E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerster] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
II. de wettelijke rente over de genoemde kosten/posten te betalen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening.
Subsidiair:
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking aan [verzoeker] te betalen:
een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van € 50.000,00 dan wel een door u E.A. te bepalen billijke vergoeding;
een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, conform artikel 7:677 BW. Dit betreft een bruto bedrag van € 2.362,60 te vermeerderen met vakantiegeld en alle overige emolumenten;
voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen ad € 3.374,77;
aan [verzoeker] schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken waarin de betalingen en bedragen van sub a en b zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00, althans een door u E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerster] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
betaling van de buitengerechte incassokosten;
betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c, d en e genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
Primair en subsidiair, voor zover de voorlopige voorziening geen doorgang kan vinden;
doorbetaling aan [verzoeker] door [verweerster] van het verschuldigd salaris ad € 2.362,60 bruto per 4 weken, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 3 augustus 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
verstrekking door [verweerster] van de salarisspecificaties vanaf 3 augustus 2020, waarin de betalingen van sub a zijn verwerkt op straffe van een dwangsom van € 100,00 althans een door u E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerster] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
betaling door [verweerster] van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
betaling door [verweerster] van de buitengerechtelijke incassokosten;
betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c en d genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat een dringende reden voor het ontslag ontbreekt, het ontslag niet onverwijld heeft plaatsgevonden en het ontslag niet onverwijld aan [verzoeker] is medegedeeld.

4.Het verweer en de voorwaardelijke tegenverzoeken

4.1.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, en verzoekt de verzoeken van [verzoeker] primair af te wijzen met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en [verzoeker] nog bestaat, verzoekt [verweerster] de kantonrechter op grond van verwijtbaar handelen zijdens [verzoeker] , per heden, althans per een door kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, doch in ieder geval zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder toekenning van de transitievergoeding, te ontbinden, onder veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Nu het verzoekschrift van [verzoeker] is ontvangen op 30 september 2020 en zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd op 3 augustus 2020, heeft [verzoeker] , gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn, het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of [verzoeker] op 3 augustus 2020 terecht op staande voet is ontslagen. Uit artikel 7:677 lid 1 BW volgt dat [verweerster] bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan [verzoeker] . [verzoeker] stelt dat het ontslag niet aan voornoemde vereisten voldoet.
Onverwijlde opzegging
5.3.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Indien een werkgever vermoed dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, indien het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
5.4.
[verzoeker] stelt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat hij niet direct op 31 juli 2020 is ontslagen, maar pas op 3 augustus 2020. [verweerster] heeft hiertoe aangevoerd
[verzoeker] herhaaldelijk te laat op zijn werk is verschenen, zo ook op donderdag 30 en vrijdag 31 juli 2020. [verzoeker] is hierop telefonisch en in persoon aangesproken door zijn leidinggevende. Als ter zitting door [verweerster] onweersproken gesteld is vast komen te staan dat de leidinggevende van [verzoeker] op 31 juli 2020 aan [verzoeker] , nadat [verzoeker] wederom te laat op het werk verscheen, heeft aangegeven dat ‘ [verzoeker] herhaaldelijk te laat komt, dat dit niet kan, dat we (lees: [verweerster] ) het erover gingen hebben en ons (lees: [verweerster] ) gingen beraden over verdere stappen’. De kantonrechter begrijpt dat de leidinggevende van [verzoeker] op 31 juli 2020 [verzoeker] niet direct heeft ontslagen, omdat de bevoegdheid hiertoe bij de daartoe bij de heer en mevrouw [achternaam van B] als bestuurders van [verweerster] lag. Weliswaar is [verzoeker] niet meteen geschorst maar uit de correspondentie en verklaringen tijdens de zitting van zowel [verweerster] als [verzoeker] is af te leiden dat voor alle betrokkenen duidelijk was dat sprake was van een zwaarwegend incident. Er zou immers op maandag 3 augustus 2020 een gesprek plaatsvinden waarbij niet alleen de leidinggevende van [verzoeker] maar ook de bestuurders van [verweerster] aanwezig zouden zijn, zodat hoor en wederhoor zou kunnen worden toegepast. Toen [verzoeker] zich per e-mail afmeldde voor deze afspraak heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Tussen het laatste incident, te weten 31 juli 2020, en het ontslag op staande voet, te weten 3 augustus 2020, is een weekend verstreken. Dit is niet onredelijk lang. Temeer nu [verweerster] op 31 juli 2020 meteen een afspraak met [verzoeker] heeft ingepland die door [verzoeker] is afgezegd. Gelet op het voorgaande heeft [verweerster] voortvarend gehandeld en is geen sprake van strijd met de eis van onverwijldheid. Dit verweer van [verzoeker] slaagt daarom niet.
Onverwijlde mededeling?
5.5.
[verzoeker] betwist verder dat de dringende reden onverwijld is medegedeeld. [verzoeker] doelt hiermee op de reden voor het ontslag op staande voet zoals deze is verwoord in de brief van 3 augustus 2020. [verzoeker] stelt dat daarin verschillende gedragingen ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet en geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het gaat er bij de onverwijlde mededeling echter om of voor de werknemer direct duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid. In het geval dat in de ontslagbrief meerdere redenen zijn genoemd (zoals in deze zaak) kan – ook als later blijkt dat niet alle redenen bewezen kunnen worden – het ontslag op staande voet geldig zijn als het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk is dat hij ook op staande voet zou zijn ontslagen als de werkgever slechts één of enkele van de medegedeelde redenen zou hebben gehad (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2806 en HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126). Verder geldt nog dat geen doorslaggevende betekenis toe komt aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief. Een in een ontslagbrief vermelde opzeggingsgrond dient bovendien te worden uitgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval (zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:2016:290).
5.6.
De kantonrechter oordeelt dat voor [verzoeker] duidelijk moet zijn geweest wat de reden was voor zijn ontslag en overweegt daartoe het volgende. [verzoeker] heeft de waarschuwingsbrief van 25 september 2019 ontvangen, waarin wordt aangegeven dat hij zich voor de zoveelste keer verslapen heeft. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij hierna meerdere waarschuwingsbrieven heeft toegezonden aan [verzoeker] , maar [verzoeker] heeft betwist dat hij deze brieven heeft ontvangen. Een officiële waarschuwingsbrief van [verweerster] aan [verzoeker] , gedateerd op 30 juni 2020 en op die datum aangetekend verstuurd, is door [verzoeker] , als onbetwist, niet afgehaald. Dat komt voor rekening en risico van [verzoeker] . Niet betwist heeft [verzoeker] dat hij ook na de waarschuwingsbrief van
25 september 2019 herhaaldelijk te laat is gekomen en dat hij daar door [verweerster] op is aangesproken. Ook in het verslag van het gesprek tussen partijen op 23 juni 2020, dat, als onweersproken, ontvangen is door [verzoeker] , wordt gerefereerd aan het veelvuldig verslapen door [verzoeker] . Uit dit verslag blijkt dat is gesproken over de mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties voor [verzoeker] wegens het verslapen c.q. te laat komen op het werk. Ook op 30 juli 2020 is aan [verzoeker] duidelijk gemaakt dat [verweerster] overwoog om arbeidsrechtelijke consequenties te verbinden aan zijn gedrag. In dit geval heeft [verweerster] op de zitting verklaard dat, ook zonder bijkomende omstandigheden, het veelvuldig te laat komen door [verzoeker] de grondslag vormt voor het ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft erkend dat hij zich realiseerde dat mogelijk consequenties konden worden verbonden aan zijn gedrag door op de zitting onder meer te verklaren dat hij eerder had verwacht te worden geschorst. De kantonrechter oordeelt dan ook dat, ook al zou sprake zijn van de bijkomende zaken zoals deze zijn opgenomen in de ontslagbrief, voor [verzoeker] duidelijk moet zijn geweest dat hij is ontslagen vanwege het feit dat hij veelvuldig te laat op zijn werk is verschenen. Dat tussen partijen geen gesprek meer heeft plaatsgevonden, maakt dit, op grond van het voorgaande, niet anders.
Dringende reden?5.7. [verzoeker] heeft verder betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. [verzoeker] erkent dat hij veelvuldig te laat is gekomen maar betoogt dat dit hem niet aan te rekenen is nu [verweerster] geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter volgt van [verzoeker] hierin niet. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat de oorzaak van het te laat komen ligt in de mantelzorgtaken die [verzoeker] vervult voor zijn moeder. Uiteraard verdient [verzoeker] respect dat hij mantelzorgtaken verricht, maar dat betekent niet dat de gevolgen daarvan voor rekening van de werkgever komen. Dit is ook nooit door partijen zo besproken of afgesproken. Wel heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift en ter zitting gesteld dat hij bij [verweerster] heeft aangekaart dat hij belang heeft bij een vaste structuur. [verweerster] heeft dit echter betwist en daarbij aangegeven dat het gezien de bedrijfsvoering van [verweerster] – die, zoals gebruikelijk voor transportbedrijven, gekenmerkt wordt door onregelmatigheid - niet mogelijk is [verzoeker] vaste werktijden te bieden, omdat men afhankelijk is van de opdrachtgever en de voortgang van het werk aldaar. Op het moment dat het werk voor die opdrachtgever verlangt dat er gereden wordt, zal de chauffeur er moeten zijn. Dit is door [verzoeker] niet nader weersproken. Bovendien geldt, zoals ook door [verweerster] is opgemerkt, dat [verzoeker] wist waar hij aan begon toen hij bij [verweerster] in dienst kwam. Niet voor niets is in artikel 3.4 van de arbeidsovereenkomst opgenomen dat sprake is van onregelmatigheid in het werk. [verzoeker] kan zich dan ook niet achter de aard van het werk verschuilen.
5.8.
Verder geldt dat [verweerster] suggesties heeft gedaan zodat [verzoeker] zelf meer structuur in zijn leven zou kunnen inbouwen, zoals elke dag op eenzelfde tijd de wekker zetten. [verzoeker] is echter te laat blijven komen. Daarbij heeft [verweerster] op de zitting aangegeven dat zij betwijfelt of [verzoeker] daadwerkelijk (voldoende) gebaat zou zijn bij meer structuur nu hij, als onbetwist, ook regelmatig te laat kwam toen hij enige maanden op een regelmatige klus was ingeroosterd met een vaste begintijd. [verweerster] heeft verklaard dat op tijd komen van essentieel belang is voor de uitoefening van de functie van chauffeur. Wanneer de chauffeur te laat komt, lopen klanten vertraging op wat kosten met zich meebrengt. Voor [verweerster] is van belang een betrouwbare dienstverlener te zijn voor haar klanten. Naar aanleiding van het te laat komen van [verzoeker] heeft [verweerster] echter meerdere klachten ontvangen van klanten, die niet meer willen samenwerken met hetzij [verzoeker] hetzij met [verweerster] zelf. De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet. Aan bespreking van de overige in de ontslagbrief van 3 augustus 2020 gemelde redenen wordt daarom niet toegekomen.
5.9.
De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] zijn hierbij meegewogen, te weten zijn financiële situatie, zijn leeftijd, zijn mantelzorgtaak voor zijn moeder en het feit dat hij hierdoor binnen een beperkte radius op zoek moet naar een nieuwe baan. Deze persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [verzoeker] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens [verweerster] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verweerster] in hem moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Opzegverbod?
5.10.
[verzoeker] stelt dat onrechtmatig is opgezegd nu het te laat komen verband houdt met zijn lichamelijke klachten. [verweerster] zou daarbij onrechtmatig hebben gehandeld omdat zij [verzoeker] na eerdere ziekmeldingen niet naar de arbo-arts heeft gestuurd. De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] zich op 31 juli 2020 met burn-out achtige klachten heeft gemeld bij de arbo-arts. Niet gebleken is echter dat het ontslag op staande voet verband houdt met deze of andere klachten van [verzoeker] . De kantonrechter overweegt daartoe dat [verzoeker] in het gesprek tussen partijen op 23 juni 2020 nog heeft aangegeven dat hij in goede gezondheid is. Op de zitting heeft [verzoeker] verder zelf verklaard dat de oorzaak van zijn te laat komen is gelegen in de mantelzorg voor zijn moeder en de beperkte hoeveelheid slaap die hij daardoor krijgt. Bovendien speelt het te laat komen al sinds geruime tijd voor de ziekmelding van [verzoeker] . Naar het oordeel van de kantonrechter is er daarom geen sprake van een verband met een opzegverbod.
5.11.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 3 augustus 2020 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen evenals de vordering tot wedertewerkstelling.
Overige verzoeken
5.12.
Gelet op het feit dat de dringende reden voor onmiddellijke beëindiging van het dienstverband is gelegen is in het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] worden zijn verzoeken tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding eveneens afgewezen. Dit geldt ook voor de overige verzoeken (doorbetaling van loon, de wettelijke verhoging daarover, de gevorderde bruto/netto specificaties, de betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over de verschillende bedragen).
Proceskostenveroordeling in hoofdzaak
5.13.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 480,00.
Voorlopige voorziening
5.14.
Nu meteen einduitspraak wordt gedaan en artikel 223 Rv slechts voorziet in het treffen van voorzieningen voor de duur van de procedure, zullen de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorzieningen worden afgewezen. [verzoeker] zal, nu hij in het incident in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van de voorlopige voorziening, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op nihil. Dienaangaande wordt overwogen dat zowel in de door [verweerster] ingediende processtukken als tijdens de behandeling ter zitting geen (afzonderlijk) verweer tegen de verzochte voorziening is gevoerd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In de voorlopige voorziening en hoofdzaak
6.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] in de hoofdzaak tot op heden begroot op € 480,00 en in de voorlopige voorziening op nihil;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.