ECLI:NL:RBMNE:2020:5087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
C/16/489839 / HA ZA 19-105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij niet-nakoming van koopovereenkomst en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] als eisers in conventie en [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] als gedaagden in conventie. De zaak betreft de niet-nakoming van een koopovereenkomst voor een onroerende zaak, waarbij de koper, [gedaagde sub 1], niet is verschenen voor de ondertekening van de akte van levering. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] aan de koopovereenkomst is gebonden en dat de contractuele boete van € 82.500,00 verschuldigd is. De rechtbank wijst de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot betaling van deze boete toe, evenals de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019. Tevens wordt de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] afgewezen, omdat niet is aangetoond dat hij persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten en wijst de vorderingen in reconventie af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/489839 / HA ZA 19-105
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.R. Jonker in Amersfoort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
woonplaats kiezend op het adres van zijn advocaat in Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.C.G.J. van der Linden in Den Haag.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden genoemd en gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk als [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2019 met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met productie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de aanvullende producties van [eiser sub 1] c.s.
  • de aanvullende producties van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling op 7 oktober 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
  • de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat het om?

2.1.
Op 15 april 2019 hebben [eiser sub 1] en zijn ex-vrouw [eiseres sub 2] de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand) verkocht aan [gedaagde sub 1] , of een nader te noemen meester, voor een koopsom van € 825.000,00. In artikel 4.1 van de koopovereenkomst is opgenomen dat de eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op
2 september 2019, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen. Verder is in artikel 11.2 van de koopovereenkomst bepaald dat bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van een toerekenbare tekortkoming de nalatige partij een boete verschuldigd is van 10% van de koopsom (€ 82.500,00).
2.2.
[gedaagde sub 1] is door de notaris uitgenodigd om op 2 september 2019 op zijn kantoor de akte van levering te ondertekenen. [gedaagde sub 1] is toen niet verschenen. De makelaar van [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] diezelfde dag per brief in gebreke gesteld en gesommeerd om uiterlijk 10 september 2019 alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. [gedaagde sub 1] is vervolgens uitgenodigd om op 10 september 2019 bij de notaris te komen, maar is ook toen niet verschenen. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] daarna nog eenmaal gesommeerd om aan levering van het pand mee te werken. Dat heeft [gedaagde sub 1] niet gedaan. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft de koopovereenkomst daarom per brief van
26 september 2019 ontbonden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete van
€ 82.500,00. [gedaagde sub 1] heeft die boete niet betaald.
2.3.
In deze procedure vordert [eiser sub 1] c.s. in conventie hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de boete van € 82.500,00, vermeerderd met rente en kosten. [eiser sub 1] c.s. baseert de vordering op [gedaagde sub 1] op artikel 11.2 van de koopovereenkomst. Hij stelt verder dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad.
2.4.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. moeten deze vorderingen worden afgewezen. Zij heeft daarnaast een tegenvordering ingesteld. [gedaagde sub 1] c.s. vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is vernietigd vanwege daaraan klevende wilsgebreken, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
3.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen die hierna gezamenlijk worden besproken.
Koopovereenkomst vernietigbaar?
3.2.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is de koopovereenkomst vernietigbaar wegens het ontbreken van wilsovereenstemming over het beoogde gevolg, namelijk het verkrijgen van de eigendom van het pand. Zij betoogt dat [gedaagde sub 1] alleen een doorgeefluik was, bestemd om een snelle verkoop mogelijk te maken omdat [eiser sub 1] klem zat. Het is nooit de intentie van partijen geweest dat [gedaagde sub 1] het pand daadwerkelijk over zou nemen.
3.3.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De omstandigheid dat het niet de bedoeling is geweest van partijen dat het pand aan [gedaagde sub 1] zou worden overgedragen, levert zonder nadere toelichting geen grond op voor vernietiging. Voor zover [gedaagde sub 1] bedoelt dat er wegens het ontbreken van wilsovereenstemming geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, of dat zij heeft gedwaald, slaagt dit verweer ook niet. In de koopovereenkomst is op verzoek van [gedaagde sub 1] als koper namelijk aangeduid [gedaagde sub 1] of een nader te noemen meester. [gedaagde sub 1] heeft daardoor bewust het risico genomen dat zij de definitieve koper zou worden als zij niet binnen een redelijke termijn na 15 april 2019 de naam zou noemen van een koper.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. beroept zich daarnaast op vernietigbaarheid van de koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Zij stelt daartoe het volgende. [eiser sub 1] was de advocaat van [gedaagde sub 2] . Op enig moment beklaagde [eiser sub 1] zich bij [gedaagde sub 2] dat hij klem zat. [eiser sub 1] moest het pand verkopen om zijn ex-vrouw uit te kunnen kopen. De boedelscheiding bezorgde [eiser sub 1] veel stress. [gedaagde sub 2] voelde zich daarom genoodzaakt om [eiser sub 1] te helpen en heeft de koopovereenkomst gesloten. [eiser sub 1] had moeten weten dat [gedaagde sub 2] zich vanwege hun lange vertrouwensrelatie niet vrij voelde om [eiser sub 1] iets te weigeren. Door toch de koopovereenkomst te sluiten, heeft [eiser sub 1] misbruik gemaakt van de afhankelijkheid die impliciet ligt besloten in de relatie tussen advocaat en cliënt.
3.5.
Ook dit beroep slaagt niet. Het enkele feit dat [eiser sub 1] advocaat was van [gedaagde sub 2] , levert nog geen misbruik van omstandigheden op bij het sluiten van de koopovereenkomst tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] . Daar komt bij dat [eiser sub 1] c.s. de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde gang van zaken gemotiveerd heeft betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] verklaard dat hij [eiseres sub 2] al in 2009 heeft uitgekocht. De bank was echter niet bereid haar te ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid. Uiteindelijk zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] overeengekomen dat [eiser sub 1] het pand zou verkopen. Van een boedelverdeling, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stelt, was dus geen sprake meer. [gedaagde sub 2] was gecharmeerd van het pand, waarin [eiser sub 1] zijn kantoor hield. [eiser sub 1] heeft toen gezegd dat het pand te koop stond en [gedaagde sub 2] verwezen naar zijn makelaar. Die heeft een afspraak voor een bezichtiging van het pand gemaakt. Meteen na de bezichtiging heeft [gedaagde sub 2] in bijzijn van de makelaar gezegd dat hij het pand wilde kopen voor € 825.000,00. [eiser sub 1] heeft zich verder niet met de verkoop bemoeid. Alle contacten zijn via de makelaar en de notaris verlopen, aldus [eiser sub 1] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft één en ander onvoldoende weersproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het is gegaan zoals [eiser sub 1] heeft verklaard. Dat [eiser sub 1] misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie met [gedaagde sub 2] , heeft [gedaagde sub 1] c.s. dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.6.
Het bovenstaande betekent dat de door [gedaagde sub 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Wie is koper?
3.7.
[gedaagde sub 1] voert aan dat niet zij maar de heer [A] (hierna: [A] ) uit [plaatsnaam] de koper is. Zij wijst er in dat verband op dat in de koopovereenkomst staat dat [gedaagde sub 1] , of een nader te noemen meester, koper is. Volgens [gedaagde sub 1] is vóór september 2019 aan [eiser sub 1] dan wel zijn notaris gemeld dat [A] die nader te noemen meester is en zijn de gegevens van [A] doorgestuurd. [eiser sub 1] c.s. heeft [A] echter niet benaderd voor de levering van het pand, aldus [gedaagde sub 1] . Dit alles wordt door [eiser sub 1] c.s. betwist.
3.8.
Op grond van artikel 3:67 lid 1 BW moet degene die een overeenkomst aangaat in naam van een nader te noemen volmachtgever, de naam van die volmachtgever noemen binnen de door de wet, de overeenkomst of het gebruik bepaalde termijn of, bij gebreke hiervan, binnen een redelijke termijn. Doet hij dat niet, dan wordt hij op grond van artikel 3:67 lid 2 BW geacht de overeenkomst voor zichzelf te zijn aangegaan.
3.9.
De koopovereenkomst vermeldt niet wanneer [gedaagde sub 1] de nieuwe koper/meester uiterlijk had moeten melden. Dat volgt ook niet uit de wet of het gebruik. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde sub 1] uiterlijk kort voor de overeengekomen leveringsdatum
(2 september 2019) aan [eiser sub 1] c.s. had moeten melden dat [A] de nader te noemen meester is. Dat dit is gebeurd, heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1] is niet duidelijk over hoe en wanneer zij overeenstemming met [A] heeft bereikt, en door wie de mededeling is gedaan dat [A] de koper was. [gedaagde sub 1] heeft geen correspondentie tussen [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] en [A] overgelegd. [gedaagde sub 1] heeft ook geen correspondentie met [eiser sub 1] of de notaris overgelegd waarin [A] wordt genoemd, terwijl zij naar eigen zeggen de gegevens van [A] aan [eiser sub 1] heeft doorgestuurd. In de e-mail van 2 september 2019, die door [eiser sub 1] c.s. in het geding is gebracht, wordt [A] evenmin vermeld. In die e-mail schrijft [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] en de notaris, voor zover hier van belang:
“Er zal vandaag helaas niemand aanwezig zijn voor de overdracht van [adres] . Mijn nader te noemen meester laat me nu in de steek. Ik neem derhalve zelf af, maar heb daar enkele dagen voor nodig. (…)”De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde sub 1] de in artikel 3:67 BW bedoelde mededeling niet heeft gedaan. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] moet worden aangemerkt als koper van het pand.
Boete verschuldigd?
3.10.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] het pand, ook na ingebrekestelling, niet heeft afgenomen. [gedaagde sub 1] is daardoor in verzuim geraakt. [eiser sub 1] c.s. mocht daarom de koopovereenkomst ontbinden (zie artikel 11.1 van de koopovereenkomst). Ontbinding van de koopovereenkomst heeft tot gevolg dat [gedaagde sub 1] een boete verschuldigd is van € 82.500,00 (zie artikel 11.2 van de koopovereenkomst).
Matiging boete?
3.11.
[gedaagde sub 1] vindt dat de boete moet worden gematigd tot nihil. De rechtbank gaat hier niet in mee. De redenen daarvoor zijn als volgt.
3.12.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan een contractuele boete worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen (zie Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
3.13.
[gedaagde sub 1] voert in de eerste plaats voor matiging van de boete aan dat [eiser sub 1] door geen contact op te nemen met [A] in de hand heeft gewerkt dat de koopovereenkomst niet is nagekomen. Dit argument gaat niet op. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverwegingen 3.7 tot en met 3.9.
3.14.
In de tweede plaats stelt [gedaagde sub 1] dat [eiser sub 1] misbruik heeft gemaakt van de vertrouwens- en afhankelijkheidsrelatie met [gedaagde sub 2] . Ook dit argument gaat, gelet op rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5, niet op.
3.15.
In de derde plaats voert [gedaagde sub 1] aan dat een veroordeling tot betaling van de contractuele boete mogelijk tot het faillissement van [gedaagde sub 1] zal leiden. Deze stelling heeft [gedaagde sub 1] niet onderbouwd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het innen van de boete tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden.
3.16.
[gedaagde sub 1] wijst er in de vierde plaats op dat het boetebeding een standaardclausule is waarover niet is onderhandeld. Het boetebeding van 10% van de koopsom is echter een gebruikelijk beding dat in veel koopovereenkomsten van onroerend goed, zoals hier de NVM-koopovereenkomst, is opgenomen. Dat niet uitdrukkelijk over het boetebeding is onderhandeld, legt daarom onvoldoende gewicht in de schaal voor matiging.
3.17.
[gedaagde sub 1] voert in de vijfde en laatste plaats aan dat [eiser sub 1] c.s. het pand na ontbinding van de koopovereenkomst met [gedaagde sub 1] aan een derde heeft verkocht voor dezelfde koopsom. Zij meent dat [eiser sub 1] c.s. daarom geen schade heeft geleden. [eiser sub 1] c.s. betwist dat. Hij stelt dat hij door de tekortkoming van [gedaagde sub 1] extra kosten voor de notaris en makelaar heeft gemaakt, fee uit de kostenmaatschap is misgelopen en een extra lening heeft moeten sluiten om de aankoop van zijn nieuwe woning te kunnen bekostigen. Het gaat volgens [eiser sub 1] c.s. in totaal om ongeveer € 40.000,00 tot € 45.000,00. Of dat zo is, kan in het midden blijven. Het uiteenlopen van schade en boete is op zichzelf namelijk onvoldoende grond voor matiging van de boete.
3.18.
De slotsom is dat [gedaagde sub 1] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe leiden dat sprake is van een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Voor matiging van de contractuele boete bestaat dus geen aanleiding.
Tussenconclusie
3.19.
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering tot betaling van de boete van
€ 82.500,00 tegen [gedaagde sub 1] zal worden toegewezen.
3.20.
[eiser sub 1] c.s. vordert wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2019. [gedaagde sub 1] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid?
3.21.
[eiser sub 1] c.s. baseert zijn vordering op [gedaagde sub 2] op bestuurdersaansprakelijkheid.
Deze grondslag slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna toe.
3.22.
Wanneer een vennootschap ten opzichte van een derde wanprestatie pleegt of onrechtmatig handelt kan, onder omstandigheden, behalve de vennootschap zelf ook de bestuurder van die vennootschap aansprakelijk zijn voor de schade van die derde. Vereist is dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dat het geval is, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627).
3.23.
[eiser sub 1] c.s. stelt in dat verband primair dat [gedaagde sub 2] namens [gedaagde sub 1] de koopovereenkomst is aangegaan terwijl hij wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde sub 1] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daaruit voortvloeiende schade. Subsidiair stelt [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 1] geen financieringsvoorbehoud heeft gemaakt, zodat [eiser sub 1] c.s. ervan mocht uitgaan dat het [gedaagde sub 1] een financiële voorziening beschikbaar had. [gedaagde sub 1] heeft deze voorziening kennelijk gebruikt voor andere doeleinden. Daarmee heeft [gedaagde sub 2] bewerkstelligd of toegelaten dat [gedaagde sub 1] haar betalingsverplichting niet (meer) kon nakomen. [eiser sub 1] c.s. heeft daardoor vermogensschade geleden.
3.24.
In beide gevallen kan [gedaagde sub 2] pas persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt als [gedaagde sub 1] geen verhaal biedt voor de schade die [eiser sub 1] c.s. door de wanprestatie van [gedaagde sub 1] heeft geleden (vgl. Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/ [achternaam] )). Aan die voorwaarde is volgens [eiser sub 1] c.s. voldaan. [gedaagde sub 2] betwist dat.
3.25.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagde sub 1] voldoende verhaal biedt voor de schade van [eiser sub 1] c.s., moet eerst worden vastgesteld hoe hoog die schade is. Daarvoor moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie waarin [gedaagde sub 1] het pand niet heeft afgenomen en de koopsom niet heeft betaald en de hypothetische situatie waarin [gedaagde sub 1] die verplichtingen uit de koopovereenkomst wel zou zijn nagekomen. In de hypothetische situatie zou [eiser sub 1] c.s. de koopsom van € 825.000,00 hebben ontvangen tegen levering van het pand. Vast staat dat [eiser sub 1] c.s. dit bedrag in de werkelijke situatie ook heeft ontvangen, omdat hij het pand na de ontbinding van de koopovereenkomst met [gedaagde sub 1] voor dezelfde koopprijs aan een derde heeft verkocht en geleverd. Zoals in 3.17 is overwogen, stelt [eiser sub 1] c.s. echter dat hij als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde sub 1] extra kosten voor de notaris en makelaar heeft moeten maken, fee uit de kostenmaatschap is misgelopen en een extra lening heeft moeten afsluiten om de aankoop van zijn nieuwe woning te kunnen bekostigen. [eiser sub 1] c.s. heeft deze schade, die volgens hem in totaal
€ 40.000,00 tot € 45.000,00 bedraagt, niet onderbouwd met stukken. De rechtbank zal er hierna veronderstellenderwijs van uitgaan dat de schade van [eiser sub 1] c.s. € 45.000,00 bedraagt.
3.26.
[gedaagde sub 2] heeft een balans over 2019, een winst- en verliesrekening over 2019, een balans per 30 september 2020 en een winst- en verliesrekening per 30 september 2020 in het geding gebracht. [eiser sub 1] c.s. stelt dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat dit de cijfers van [gedaagde sub 1] zijn. De rechtbank volgt [eiser sub 1] c.s. hierin niet. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] zich bezighoudt met de onderverhuur van 40, althans tientallen woningen op een bungalowpark, die [gedaagde sub 1] van een derde huurt. De posten die in de balans en winst- en verliesrekening zijn opgenomen, passen bij die onderneming. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit de cijfers van [gedaagde sub 1] zijn.
3.27.
Het is aan [eiser sub 1] c.s. om aan de hand van deze cijfers te onderbouwen dat [gedaagde sub 1] geen enkel verhaal biedt voor de (veronderstelde) schade van € 45.000,00. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft alleen gesteld dat een deurwaarder in 2015 tevergeefs heeft geprobeerd executiemaatregelen te treffen voor een andere schuldeiser van [gedaagde sub 1] . Dat is echter vijf jaar geleden en onduidelijk is waarop de deurwaarder toen heeft geprobeerd beslag te leggen. Daarnaast staan op de balans per 30 september 2020 diverse activa met een boekwaarde van meer dan € 500.000,00 waarop beslag zou kunnen worden gelegd, zoals inventaris van de bungalows/lodges, computers, fietsen en overige vervoermiddelen, en debiteuren. Niet gesteld of gebleken is dat bij de huidige stand van zaken niet succesvol verhaal kan worden genomen.
3.28.
[eiser sub 1] c.s. heeft overigens ook niet gesteld dat [gedaagde sub 2] op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst in april 2019 al wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde sub 1] voor 2 september 2019 geen andere koper (nader te noemen meester) zou kunnen vinden. Ook is niet gesteld dat [gedaagde sub 2] begin september 2019, toen hij heeft bewerkstelligd dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet nakwam, wist of behoorde te weten dat [gedaagde sub 1] geen verhaal zou bieden voor de daaruit voortvloeiende schade van [eiser sub 1] c.s. De door [gedaagde sub 2] overgelegde balans en winst- en verliesrekening van [gedaagde sub 1] over 2019 biedt – zonder nadere toelichting van [eiser sub 1] c.s. –
ook geen steun voor de juistheid van die conclusie. Behalve de hiervoor genoemde activa staat in de winst- en verliesrekening over 2019 bijvoorbeeld een omzet uit verhuur van
€ 2.950.867,00.
3.29.
De conclusie is dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende heeft gesteld om vast te kunnen stellen dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zullen dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.30.
[eiser sub 1] c.s. maakt aanspraak op de vergoeding van € 1.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [gedaagde sub 1] na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser sub 1] c.s. voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden toegewezen.
3.31.
[eiser sub 1] c.s. vordert wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser sub 1] c.s. deze kosten al daadwerkelijk aan zijn advocaat heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.32.
[gedaagde sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Die kosten worden aan de kant van [eiser sub 1] c.s. begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht 914,00
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.165,10
3.33.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Die kosten worden aan de kant van [eiser sub 1] c.s. begroot op
€ 543,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00) aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 84.275,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 82.500,00 met ingang van 4 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot op vandaag begroot op € 3.165,10,
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot op vandaag begroot op € 543,00,
4.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 4204/JidK