Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Beslissing
Hoofdverblijf
Wederzijdse zorg
mr. A.E. van Gestel, griffier.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. S. Pinar, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van het pensioen naar de norm van een gehuwde ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en zijn huisgenoot, ondanks dat zij niet gehuwd zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2010 zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als zijn huisgenoot, wat voldoet aan het huisvestigingscriterium voor gezamenlijke huishouding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er voldoende wederzijdse zorg is, ondanks dat eiser geen huur betaalt en er geen huurovereenkomst is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feitelijke situatie, waarin eiser zorg draagt voor de huishouding door boodschappen te doen en te koken, niet kan worden gekwalificeerd als een zuiver zakelijke relatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser dat zijn verblijf niet duurzaam is en dat de relatie met zijn huisgenoot voornamelijk zakelijk is, verworpen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank terecht heeft gesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat de toekenning van het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.