ECLI:NL:RBMNE:2020:4869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ouderdomspensioen op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. S. Pinar, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van het pensioen naar de norm van een gehuwde ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en zijn huisgenoot, ondanks dat zij niet gehuwd zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2010 zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als zijn huisgenoot, wat voldoet aan het huisvestigingscriterium voor gezamenlijke huishouding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er voldoende wederzijdse zorg is, ondanks dat eiser geen huur betaalt en er geen huurovereenkomst is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feitelijke situatie, waarin eiser zorg draagt voor de huishouding door boodschappen te doen en te koken, niet kan worden gekwalificeerd als een zuiver zakelijke relatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser dat zijn verblijf niet duurzaam is en dat de relatie met zijn huisgenoot voornamelijk zakelijk is, verworpen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank terecht heeft gesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat de toekenning van het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2624

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 1 juni 2020 ouderdomspensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde. Verweerder baseert zich op artikel 1 en artikel 9 van de AOW.
Bij besluit van 5 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020 via een beeld- en geluidverbinding (Skype for Business). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet als samenwonend partner kan worden beschouwd. Zijn verblijf bij [huisgenoot] ( [huisgenoot] ) is immers niet duurzaam van aard. Eiser verblijft op de zolder van [huisgenoot] omdat hij tot op heden geen woning heeft kunnen krijgen. Het zakelijke karakter tussen eiser en [huisgenoot] domineert hun relatie. Eiser verleent diensten, zoals het onderhoud en het voorzien van maaltijden. De waarde van etenswaren die eiser in huis haalt en het koken voor hen beiden kan gesteld worden op een bedrag dat redelijkerwijs als een betaling voor kamerhuur kan worden beschouwd, aldus eiser.
3. Op grond van de wet [1] is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [2] , dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van betrokkenen en de aard van hun relatie niet van belang.

Hoofdverblijf

4. Het is niet in geschil dat eiser sinds 2010 zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als [huisgenoot] . Dat betekent dat aan het eerste wettelijke criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding, het zogenoemde huisvestigingscriterium, is voldaan.

Wederzijdse zorg

5. Het tweede wettelijke criterium, de wederzijdse zorg, kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate aanwezig is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, is bepalend voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
6. De rechtbank overweegt over het tweede criterium het volgende. Eiser betaalt geen huur voor het gebruik van de woning van [huisgenoot] en er is ook geen huurovereenkomst opgesteld. Uit eisers verklaringen tijdens de hoorzitting van 26 mei 2020 maakt de rechtbank op dat eiser gebruik maakt van de verschillende ruimtes in huis en dat hij ze na gebruik schoonmaakt. Hij zit verder wel eens met [huisgenoot] in de woonkamer of in de tuin. In ruil voor het onderdak, haalt eiser boodschappen en hij kookt voor [huisgenoot] en hemzelf. Deze elementen passen niet bij wat in een zuiver zakelijke relatie gebruikelijk is. Dat eiser één keer de auto van [huisgenoot] heeft gebruikt, in plaats van meerdere keren, en dat [huisgenoot] niet ziek is en op dit moment geen verzorging behoeft, maakt het voorgaande niet anders. Aangenomen kan worden dat eiser en [huisgenoot] in zorg voor elkaar voorzien. Dat eiser en [huisgenoot] niet daadwerkelijk gehuwd zijn of een relatie hebben is in dit kader minder relevant, verweerder mag kijken naar de feitelijke situatie. Het betalen van de boodschappen en koken staat niet in verhouding tot een marktconforme huurprijs. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat ook aan het tweede wettelijke criterium, de wederzijdse zorg, is voldaan.
7. De conclusie is dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [huisgenoot] . Verweerder heeft dan ook terecht het ouderdomspensioen aan eiser toegekend naar de norm van een gehuwde.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 1, vierde lid, van de AOW
2.Uitspraken van De Centrale Raad van Beroep van 20 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:B49164), 7 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2229) en 2 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1441)