ECLI:NL:CRVB:2019:1441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
16/7282 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 8 juni 2009 ingeschreven staat op een bepaald adres, had op 19 juni 2015 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende haar een AOW-pensioen toe naar de norm voor gehuwden, omdat zij samenwoonde met haar broer, die ook op hetzelfde adres stond ingeschreven. De Svb concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat appellante betwistte. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de gezamenlijke huishouding beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de wederzijdse zorg tussen appellante en haar broer. De Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg, die verder ging dan een zakelijke relatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en S.A. de Graaff als griffier. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16 7282 AOW

Datum uitspraak: 2 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2016, 16/777 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019 Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Griek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante staat sinds 8 juni 2009 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans basisregistratie personen (BRP), ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Op 19 juni 2015 heeft appellante een aanvraag ingediend voor pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW‑pensioen). Op het aanvraagformulier heeft zij [naam broer] (X), haar broer, als huisgenoot vermeld. X staat eveneens sinds 8 juni 2009 ingeschreven op het uitkeringsadres.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2015 heeft de Svb aan appellante met ingang van 30 december 2015 een AOW‑pensioen toegekend naar de norm voor gehuwden. In het kader van de behandeling van het bezwaar heeft de Svb appellante op 10 juli 2015 telefonisch gehoord. Appellante heeft vervolgens op 15 juli 2015 een formulier ‘Onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingevuld en aan de Svb gestuurd.
1.3.
Bij besluit van 31 december 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante met X op het uitkeringsadres een gezamenlijke huishouding voert.
1.4.
Naar aanleiding van het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit heeft de Svb op 6 april 2016 besloten om nader onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader hebben de toezichthouders van de Svb op 9 mei 2016 een aangekondigd huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Ten tijde van het huisbezoek waren appellante, X en de advocaat van appellante aanwezig. Tijdens dit huisbezoek heeft appellante het formulier gezamenlijke huishouding (checklist) in het bijzijn van haar advocaat ingevuld en ondertekend. Ook X heeft het formulier ondertekend. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 mei 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd vanwege een motiveringsgebrek en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 30 december 2015, de datum met ingang waarvan AOW‑pensioen is toegekend, tot en met 18 oktober 2016, de datum met ingang waarvan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4.2.
Volgens artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Niet in geschil is dat appellante en X hun hoofdverblijf hadden in de woning op het uitkeringsadres.
4.3.
In geschil is of appellante in de te beoordelen periode recht had op een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
Appellante voert aan dat wederzijdse zorg ontbreekt. Zij stelt dat X moet gezien worden als haar onderhuurder. Uit de door haar ingevulde checklist blijkt echter dat X haar helpt met het huishouden, dat zij om de twee weken gebruik mag maken van de auto van X om haar zoon te bezoeken, dat zij geld van de rekening van X kan opnemen, dat zij gezamenlijk de tuin onderhouden en dat X een financiële bijdrage leverde, aanvankelijk van € 300,- per maand, die later is verlaagd naar € 200,-, omdat X een bijstandsuitkering ontvangt. Daar komt bij wat niet uit de checklist blijkt, dat deze situatie al zeer lang bestaat, ook op het vorige adres van appellante en dat appellante en X ook samen verhuisd zijn naar het uitkeringsadres. Deze situatie wijst op een mate van verbondenheid, verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar die de grenzen van een zuiver zakelijke huurrelatie overschrijdt. Daarom was wel sprake van wederzijdse zorg. Gelet op 4.2 is hiermee gegeven dat in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Volgens appellante had de rechtbank haar zaak moeten terugsturen aan de Svb. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Gelet op wat in 4.5 is overwogen heeft op basis van de aan haar voorgelegde feiten en omstandigheden zelf in de zaak kunnen voorzien en was een nader onderzoek of beoordeling door de Svb niet nodig. Daarmee heeft de rechtbank een juiste toepassing gegeven aan artikel 8:41a van de Awb.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.
md