ECLI:NL:CRVB:2019:1441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- S.A. de Graaff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds 8 juni 2009 ingeschreven staat op een bepaald adres, had op 19 juni 2015 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende haar een AOW-pensioen toe naar de norm voor gehuwden, omdat zij samenwoonde met haar broer, die ook op hetzelfde adres stond ingeschreven. De Svb concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat appellante betwistte. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de gezamenlijke huishouding beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de wederzijdse zorg tussen appellante en haar broer. De Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg, die verder ging dan een zakelijke relatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een enkelvoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en S.A. de Graaff als griffier. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.