ECLI:NL:RBMNE:2020:4855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
16-265641-19; 16-652522-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 15 maanden cel en tbs met voorwaarden voor bedreiging en ontploffing met vuurwerk

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte P.D. Loef. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en ter beschikking gesteld met voorwaarden. De zaak betreft meerdere ernstige feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door zwaar vuurwerk aan de voordeur van de woning van [slachtoffer 1], wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en personen. Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-vriendin en haar familie, alsook zijn huidige vriendin, bedreigd met zware mishandeling en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere bedreigingen, waarbij hij via WhatsApp en andere communicatiemiddelen dreigende teksten heeft verstuurd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor materiële en immateriële schade is vastgesteld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen, en heeft besloten dat intensieve behandeling noodzakelijk is om het risico op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft de TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse gedragsregels en zich moet laten behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-265641-19; 16-652522-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam. Dit betekent dat dit vonnis op tegenspraak wordt gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. E.D. van Elst, namens de benadeelde partijen, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en
feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 6 november 2019 in [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht door een zwaar stuk vuurwerk aan de voordeur van de woning aan de [adres] te plakken, waardoor er levensgevaar, dan wel gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor personen en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan (
primair), dan wel de medeplichtigheid daaraan (
subsidiair);
op of omstreeks 6 november 2019 in [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en zijn huisgenoten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, door een (zwaar) stuk vuurwerk aan de voordeur van zijn woning te hangen en te laten ontploffen;
op of omstreeks 9 december 2019 in het arrondissement Midden-Nederland
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
4. op of omstreeks 9 december 2019 in [woonplaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing door meermalen, althans eenmaal, telefonisch contact op te nemen met [slachtoffer 1] ;
5. op of omstreeks 6 mei 2019 in [woonplaats] een bedrijfsauto in brand heeft gestoken, waardoor er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan;
6. op of omstreeks 18 oktober 2019 in [woonplaats] brand een bedrijfsauto in brand heeft gestoken, waardoor er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan;
7. in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 december 2019 in [woonplaats] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting;
8. in of omstreeks de periode van 8 november 2019 tot en met 1 december 2019 in [woonplaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing door direct en indirect contact te zoeken met [slachtoffer 2] ;
9. op of omstreeks 27 oktober 2019 in [woonplaats] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting;
10. in of omstreeks de periode van 15 januari 2020 tot en met 14 februari 2020
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting;
11. in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 februari 2020 in [woonplaats] de familie [familie 1] en/of [familie 2] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstond en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting;
11. in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 in [woonplaats] [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

Aan alle in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dit moet altijd door de rechtbank worden
vastgesteld. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten
laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn
geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat de rechtbank een
inhoudelijke beslissing mag en zal nemen in de zaak tegen verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de onder 1 primair en 2 tot en met 12 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, waarbij er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten 1 en 2 en de feiten 7 en 9. Hij heeft daarbij gedetailleerd per feit gewezen op de verschillende bewijsstukken die zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft over feit 1 en feit 2 opgemerkt dat de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] onbetrouwbaar is en daarom niet als bewijs kan dienen. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn inconsistent en hij heeft in een eerder stadium gelogen tegen de politie. Gelet hierop, is er volgens de advocaat onvoldoende bewijs voor de feiten 1 en 2 en dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
Over feit 3 heeft de advocaat aangegeven dat niet voldaan is aan het wettelijke bewijsminimum. Vereist is volgens de advocaat dat de kern van het ten laste gelegde feit, dat wil zeggen de geuite bedreiging, door een tweede bewijsstuk wordt ondersteund en dat is hier niet het geval. De advocaat vraagt daarom vrijspraak van feit 3. Ook voor feit 4 vraagt de advocaat vrijspraak, omdat hij het mogelijk acht dat iemand anders met de telefoon van verdachte heeft gebeld naar aangever [slachtoffer 1] dan wel dat het om een broekzakgesprek ging.
De advocaat vindt dat verdachte ook van feit 5 en feit 6 moet worden vrijgesproken. De advocaat heeft erop gewezen dat het dossier geen direct bewijs bevat dat verdachte in de buurt van de bedrijfsauto plaatst op het moment dat de branden ontstonden. Er zijn wel gesprekken van [slachtoffer 5] met derden, maar de opnamen van die gesprekken zijn van slechte kwaliteit en bovendien was [slachtoffer 5] zelf niet bij de branden. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Feiten 7 en 8 zijn door verdachte bekend en kunnen wat de advocaat betreft dan ook worden bewezen.
Voor feit 9 vraagt de advocaat vrijspraak. Volgens de advocaat had verdachte geen opzet op het bedreigen van de neef van [slachtoffer 2] . Het bedreigende bericht is (alleen) gestuurd aan [slachtoffer 2] en het is niet de intentie geweest van verdachte dat dit bericht ook bij haar neef zou belanden. Bovendien kan niet worden aangenomen dat verdachte in zijn bericht specifiek [slachtoffer 3] op het oog had. Voor de als feiten 10 en 11 ten laste gelegde bedreigingen geldt hetzelfde en ook daarvoor zou daarom vrijspraak moeten volgen. Het gaat bij die feiten om berichten die door verdachte aan [slachtoffer 5] zijn verzonden en waarbij hij niet de intentie had dat die ook bij de aangevers zouden belanden en daar ook geen rekening mee hoefde te houden. Over feit 12 heeft de advocaat ten slotte opgemerkt dat bij [slachtoffer 5] nooit echt angst is ontstaan als gevolg van de geuite bedreigingen. Zij heeft dit zelf verklaard en zij heeft dan ook geen aangifte gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 5 en feit 6 – brandstichtingen bedrijfsauto
De rechtbank stelt voorop dat het dossier meerdere aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde brandstichtingen. Het dossier bevat echter geen bewijsstukken die verdachte direct koppelen aan deze brandstichtingen. Op de in het dossier aanwezige geluidsopnamen is te horen dat [slachtoffer 5] aangeeft dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij de bedrijfsauto in brand heeft gestoken. De geluidsopnamen zien niet op een gesprek tussen [slachtoffer 5] en verdachte, maar bevatten enkel uitspraken van [slachtoffer 5] tegen derden over wat zij gehoord zou hebben. Alhoewel die uitspraken in de richting van verdachte wijzen, kunnen zij niet worden aangemerkt als een bekentenis van verdachte zelf. Evenmin kan er uit worden afgeleid of de uitspraken specifiek de branden op 6 mei 2019 en 18 oktober 2019 betreffen. Ook uit de Snapchat-berichten tussen enerzijds verdachte en anderzijds brandweerman [brandweerman] kan naar het oordeel van de rechtbank geen ondubbelzinnige bekentenis van verdachte worden afgeleid. Daarvoor is de inhoud van de berichten te algemeen en vrijblijvend van aard. Verder zijn er geen bewijsstukken waaruit blijkt dat verdachte zich op het moment van de autobranden op of nabij de locatie van de bedrijfsauto bevond. Ook is er geen technisch bewijs waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de branden heeft gesticht. Bij die stand van zaken acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op respectievelijk 6 mei 2019 en 18 oktober 2019 de bedrijfsauto van [slachtoffer 1] in brand heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 en 6 ten laste gelegde.
Feit 1 en feit 2 – teweegbrengen ontploffing en bedreiging met vuurwerkbom
Bewijsstukken
Op 6 november 2019 heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
"Vandaag woensdag 6 november 2019, omstreeks 19:20 uur, stond ik bij mijn bus (…). Ineens hoorde ik een giga knal. (…) Ik ben toen naar mijn voordeur gelopen. Dit betreft de [adres] te [woonplaats] . (…) Ik zag rook. (…) Daarna zag ik een groot gat in het raam van mijn voordeur zitten. (…) Ik zag dat de deurkozijn beschadigd en ontzet was. Ik zag dat er een hap uit was." [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft forensisch onderzoek verricht aan de voordeur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Naar aanleiding hiervan, heeft verbalisant [verbalisant 1] onder meer geconcludeerd:
"Gelet op de aangetroffen sporen en het sporenbeeld vermoed ik dat er door de dader een explosief, in de vorm van zwaar (illegaal) vuurwerk, op de ruit van de voordeur werd bevestigd met behulp van zwart gekleurde tape. Vervolgens werd het vuurwerk tot ontploffing gebracht door deze af te steken. (…) Gelet op de kracht van de explosie en het daarbij rondvliegende puin, voornamelijk in de vorm van glasscherven, die tot wel 16 meter ver weg werden geslingerd, is er naar mijn mening sprake van gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten geweest. Op het gepleegde tijdstip en ook tijdens het door mij verrichtte onderzoek waren er op het plein en in de omgeving veel tieners op de been die zich nog buiten bevonden. In de betreffende woning waren de bewoners aanwezig alsmede een minderjarig kind die ook nog wakker was. Als een van de bewoners zich tijdens de explosie in de hal zou hebben bevonden, dan zou deze zich midden tussen het rondvliegende puin van glasresten hebben bevonden. Aangezien het toilet, maar ook de trapopgang, zich in de hal bevonden was het zeker niet ondenkbaar dat er zich op ieder moment bewoners in deze hal konden bevinden." [3]
De heer [getuige 1] heeft een getuigenverklaring afgelegd, waarin hij onder meer heeft verklaard:
"Op woensdag 6 november 2019 (…) bevond ik mij in de [adres] te [woonplaats] . Op die dag, omstreeks 19.30 uur schrok ik van een enorme knal, die vanuit buiten kwam. Hierop ben ik direct naar buiten gerend via de voorzijde van de genoemde woning. Op dat moment zag ik nog rook opstijgen bij de woning van de [adres] . Ik zag dat er een persoon wegrende over het plein in de richting van de [straat] te [woonplaats] . Ik zag dat deze persoon naar een scooter rende. (...) Ik zag dat er een andere persoon achter het stuur zat van de scooter. Ik zag dat, de jongen die rende, achterop de scooter ging zitten. Vervolgens zag ik dat de scooter, met de twee jongens wegreden." [4]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op de zitting van 18 februari 2020 in de zaak met parketnummer 16/265619-19 onder meer het volgende verklaard:
"- Ik beken dat ik voor [verdachte] de bom heb geplaatst;
(…)
- Het was zeer zwaar, illegaal vuurwerk, geleverd door [verdachte] ;
(…)
- Ik heb het gedaan omdat hij het aan mij vroeg;
(…)
- (…) ik ben van huis weggegaan, heb [verdachte] op het twisterpark ontmoet en toen zijn we binnendoor met de scooter naar de [straat] gereden;
- [verdachte] gaf het vuurwerk aan mij;
- We zijn eerst nog teruggegaan naar mijn huis om duct tape te halen, omdat ik niks had om het vuurwerk aan te plakken;
(…)
- Ik heb het vuurwerk met een aansteker aangestoken;
- Ik had een afspraak met [verdachte] gemaakt en hij heeft aanwijzingen gegeven;
- Hij had al eerder het huis van zijn ex aangewezen, dus ik wist waar dat was;
- Hij zei: 'die bom, kun je die op de deur plakken?';
(…)
- [verdachte] zat op de scooter op mij te wachten;" [5]
Bewijsoverweging
Anders dan de advocaat heeft bepleit, acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar. Medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgebreid, concreet en gedetailleerd verklaard. Zijn verklaring op de zitting van 18 februari 2020 is in de kern ook consistent met zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris op 15 oktober 2020. Dat verdachte op dat moment anders heeft verklaard over het precieze moment waarop het plan tot stand is gekomen, doet aan de bewijswaarde niet af. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] , die immers kort na de ontploffing twee jongens heeft zien wegrijden op een scooter.
Op grond van de hierboven opgenomen bewijsstukken, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit het forensisch onderzoek blijkt echter onvoldoende dat de ontploffing levensgevaar heeft veroorzaakt, zodat verdachte van dat onderdeel onder 1 en van het onderdeel ‘enig misdrijf tegen het leven gericht’ onder 2 zal worden vrijgesproken.
Feit 3 en feit 4 – bedreiging en schending gedragsaanwijzing [slachtoffer 1]
Bewijsstukken
Officier van justitie C.J. Booij heeft op 8 november 2019 een gedragsaanwijzing opgelegd aan verdachte, waarin verdachte onder meer is bevolen om zich te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met (onder anderen) de familie [slachtoffer 1] , woonachtig op de [adres] te [woonplaats] . [6] De gedragsaanwijzing is diezelfde dag nog uitgereikt aan verdachte. [7]
Op 10 december 2019 heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Uit de aangifte blijkt dat de heer [slachtoffer 1] woonachtig is op de [adres] te [woonplaats] . De heer [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
"Op maandag 9 december 2019 om 15.10 uur werd ik op mijn telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] door een afgeschermd, privé telefoonnummer gebeld. (...) Om 15.11 uur werd ik weer gebeld. (…) Ik hoorde dat er letterlijk werd gezegd/geschreeuwd: "Je moet nu naar huis toe komen, want ik sta voor je deur en snij je strot er af". Ik zei niets terug maar ik herkende de stem als zijnde de stem van [verdachte] . (...) Om 15.12 uur werd ik weer door een afgeschermd nummer gebeld en de beller begon opnieuw te schreeuwen. Ik hoorde dat dezelfde stem letterlijk zei en schreeuwde : "Waar blijf je nou, ik sta voor je deur. Ik ga je keel doorsnijden, ik rijg je aan het mes". (…) Ik ben erg geschrokken van deze bedreiging en ik heb vannacht slecht geslapen. [8]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van het hierboven genoemde telefoonnummer van aangever [slachtoffer 1] . Zij heeft hierover het volgende verklaard:
"Uit de verkeersgegevens van de historie bleek dat het nummer [telefoonnummer] meerdere keren heeft ingebeld bij aangever op 9 december 2019 op nummer [telefoonnummer] . Zie onderstaande keren dat er ingebeld is door nummer [telefoonnummer] volgens het DCS systeem.
Datum
Duur
Centrale partij
Telefoon
09-12-2019 15:10:28 Mon
6
[telefoonnummer]
(…)
09-12-2019 15:11:37 Mon
47
[telefoonnummer]
Uit bovenstaande historie bleek dat er twee gesprekken zijn van 6 seconden en 47 seconden waarin verbinding met elkaar is geweest." [9]
In een proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2019 heeft verbalisant [verbalisant 3] het volgende verklaard:
"Op maandag 9 december 2019 omstreeks 21:00 uur heb ik, [verbalisant 3] , telefonisch contact opgenomen met [verdachte] (…). Ik hoorde hem zeggen: "(…) Mijn nummer is [telefoonnummer] ."" [10]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in de overige hierboven genoemde bewijsstukken. Hieruit blijkt immers dat het telefoonnummer + [telefoonnummer] op 9 december 2019 in gebruik was bij verdachte en dat met dit telefoonnummer is ingebeld op het telefoonnummer van [slachtoffer 1] op de door [slachtoffer 1] in zijn aangifte genoemde tijdstippen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het wettelijk vereiste van voldoende steunbewijs ziet op het ten laste gelegde feit in zijn geheel en niet een onderdeel daarvan. Dat brengt met zich mee dat het steunbewijs niet de verklaring van [slachtoffer 1] in zijn geheel of in de kern behoeft te bevestigen. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsstukken, acht de rechtbank het onder 3 en onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7 – bedreiging [slachtoffer 2]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij dit feit heeft gepleegd en de advocaat heeft niet om vrijspraak gevraagd. De rechtbank zal daarom niet uitschrijven wat er in de bewijsstukken over dit feit staat, maar volstaat met een opsomming van de voor haar oordeel relevante bewijsstukken hieronder:
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] met bijlagen [11] ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 27 oktober 2020 [12] .
Feit 8 – schending gedragsaanwijzing [slachtoffer 2]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij dit feit heeft gepleegd en de advocaat heeft niet om vrijspraak gevraagd. De rechtbank zal daarom niet uitschrijven wat er in de bewijsstukken over dit feit staat, maar volstaat met een opsomming van de voor haar oordeel relevante bewijsstukken hieronder:
- een gedragsaanwijzing van 8 november 2019 [13] ;
- een akte uitreiking van de hierboven genoemde gedragsaanwijzing [14] ;
- een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] met bijlagen [15] ;
- een proces-verbaal van bevindingen inhoudende verklaring getuige [getuige 2] [16] ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 27 oktober 2020 [17] .
Feit 9 – bedreiging [slachtoffer 3]
Bewijsstukken
heeft onder meer het volgende verklaard bij de politie:
"Ik doe aangifte van bedreiging. Deze bedreiging is geuit door de ex partner van mijn nichtje. Mijn nichtje betreft [slachtoffer 2] en haar ex partner betreft [verdachte] . (…) Ik ben haar enige neefje en daarom moet dit naar mij gericht zijn. Op zondag 27 oktober 2019 om 18.49 uur kreeg ik een Whatsapp bericht van [slachtoffer 2] . In dit bericht stond een screenshot van de berichten die [slachtoffer 2] ontvangen had van [verdachte] . Ik las dat er in dit bericht onder andere stond: "Je gaat eraan. En je familie erbij. En je neefje iedereen." (…) Toen ik dit gelezen had voelde ik mij bedreigd. (…) Vanaf 26 oktober 2019 verblijft [slachtoffer 2] in het huis bij mijn ouders. Ik woon daar ook." [18]
Verdachte heeft op de zitting hierover onder meer verklaard (zakelijk weergegeven):
"Het klopt dat ik die tekst aan [slachtoffer 2] heb gestuurd." [19]
Bewijsoverweging
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij het enige neefje van [slachtoffer 2] is. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] op het moment van de bedreiging in dezelfde woning als [slachtoffer 3] verbleef. Onder die omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte met de woorden "je neefje" doelde op [slachtoffer 3] . Gelet op diezelfde omstandigheden, is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte door het sturen van de bedreiging aan [slachtoffer 2] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] op de hoogte zou raken van deze bedreiging en dat hierdoor bij hem in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Daarmee staat vast dat het opzet van verdachte erop was gericht dat [slachtoffer 3] daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging en dat bij hem vrees zou ontstaan. De rechtbank acht het onder 9 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10 en feit 11 – bedreiging [slachtoffer 4] en de familie [familie 1] / [familie 2]
Bewijsstukken
[slachtoffer 4] is gehoord als getuige door de politie en heeft onder meer het volgende verklaard:
"Ik werk in een viswagen waarvan uit ik vis verkoop. Ik werk met verschillende mensen samen, zo ook met [slachtoffer 5] uit [woonplaats] . Zij stond bij mij op vrijdag 14 februari 2020 in de viswagen toen ik merkte dat er wat met haar aan de hand was. (…) [slachtoffer 5] moest van [verdachte] voor een donderdag beslissen of zij bij mij bleef werken en als zij zou beslissen dat ze bij mij bleef werken, zou ze wel zien wat er zou gebeuren; dat [verdachte] dan onze wagen in de fik steekt en dat ik ook op moet passen, dat ik ook gevaar loop. (…) [slachtoffer 5] vertelde dat [verdachte] contact heeft met Polen en dat die Polen wel effe een klusje voor hem zouden klaren dus dat ik echt op moest passen." [20]
[aangeefster] , de moeder van [slachtoffer 4] (hierna ook ‘ [slachtoffer 4] ’ genoemd), heeft aangifte gedaan en onder meer verklaard:
"Ik doe aangifte van bedreiging (…) met brandstichting, tegen [verdachte] . (...) Ik heb twee viswagens waar vanuit ik vis verkoop. Mijn zoon [slachtoffer 4] en mijn dochter [A] werken ook in mijn viswagens. (…) Op vrijdag 14 februari 2020 stond [slachtoffer 4] ook met [slachtoffer 5] in de viswagen, toen ik ’s morgens (…) door [slachtoffer 4] werd gebeld. [slachtoffer 4] vertelde mij dat [slachtoffer 5] hem het volgende had verteld met betrekking tot haar vriend [verdachte] . (…) [slachtoffer 5] vertelt mij net (…) dat zij ontslag moet nemen bij ons, (…) zo niet, (…) dan worden bij ons de wagen (…) in brand gestoken (…)." [21]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
"Ik zag in de telefoon die [slachtoffer 5] vrijwillig door de politie heeft laten uitlezen de volgende opvallende conversaties in Whatsapp met het telefoonnummer [telefoonnummer] van [verdachte] (…): [22]
Dit gesprek vond plaats op 2 januari 2020 omstreeks 23:32 uur
[verdachte] : Neuk je ook met [slachtoffer 4]
[slachtoffer 5] : Tuurlijk niet
[verdachte] : Mm js je geraden anders staat heel die [naam] in flammeb [23]
Op 15 januari omstreeks 15:56 uur vond het onderstaande gesprek plaats:
[verdachte] : Bon erop
[verdachte] : Vanavond
[verdachte] : Staat alles in vuur en flan
[verdachte] : Flam
[verdachte] : Kk [slachtoffer 4] kk
[verdachte] : hij staat ib de weg
[verdachte] : Vanavond
[verdachte] : Boem
[verdachte] : Boen
[verdachte] : Jongens kome uit amo
: Alles geregeld
: Hij gaat er gewoon aan
: Paar kk kogels door zijn zaak heen [24]
Op 5 februari 2020 vanaf 11:56 uur hebben [verdachte] en [slachtoffer 5] de hele dag woordenwisselingen over plannen die [verdachte] wil uitvoeren bij [slachtoffer 4] . De in het oog springende elementen uit het gesprek heb ik hieronder gerelateerd:
[verdachte] : [slachtoffer 4] moet eraan
[verdachte] : Vanavond stip 11 uur
[verdachte] : Gaat die eraan
[verdachte] : Alles is volgens plan
[verdachte] : BAM boem bam
[slachtoffer 5] : Gewoon afblazen je had t boofd
[verdachte] : Nee
[verdachte] : Het kan niet meer helaas
[verdachte] : Kan niet er is betaald
[verdachte] : Nee
[verdachte] : Fik erin
[verdachte] : Vanavond 11 uur WHAHHAHAHAH
: BOEM
: MET SEMTEX
[verdachte] : Nee Fock [slachtoffer 4]
[verdachte] : Ik doe toch niks
[verdachte] : Word toch gedaan [25]
[verdachte] : Er is betaald baby
[verdachte] : Ja vuurwerkfestival
[verdachte] : Klein bommetje
[verdachte] : Gebeurd toch in Nieuwland [26]
[verdachte] : Ja het gaat door
[verdachte] : We gaan voor goud
[verdachte] : Liefst schiet ik al die kanker ramen nog kapot
[verdachte] : Nu ga ik juist nog erger doen ze vis wagens erbij wat denk je godver als t moet stuur ik godver heel Amersfoort erop af
[verdachte] : Hij gaat er kk eraan
[verdachte] : Stuur die Antilianen er ook op af [27]
In de veiliggestelde gegevens zijn SMSjes aangetroffen met de navolgende deelnemers:
- [telefoonnummer] onder de naam [slachtoffer 5]
- [telefoonnummer] onder de naam [naam] [28]
From: + [telefoonnummer] [naam] W
To: + [telefoonnummer]
13-2-2020 19:33:18
Hey
Of jij gaat weg bij [slachtoffer 4] of er gebeuren dingen ben net gebeld Dus kies maar
Dus dan weet je t
Schiet ik hem vanavond overhoop" [29]
Verdachte heeft op de zitting over bovenstaande berichten onder meer verklaard (zakelijk weergegeven):
"Het klopt dat ik die berichten aan [slachtoffer 5] heb gestuurd." [30]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht het onder 10 en 11 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door de hierboven genoemde berichten aan
[slachtoffer 5] te sturen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 4] en zijn moeder [aangeefster] op de hoogte zouden raken van de inhoud daarvan en dat zij zich door die inhoud bedreigd zouden voelen. [slachtoffer 4] was immers een collega van
[slachtoffer 5] . Verdachte was daarvan ook op de hoogte. Het lag dan ook voor de hand dat
[slachtoffer 5] de inhoud van de berichten met [slachtoffer 4] zou delen. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] blijkt dat zij dat (deels) ook gedaan heeft. Aangezien uit die verklaring echter niet blijkt dat [slachtoffer 5] ook tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat verdachte heeft gedreigd om hem van het leven te beroven, zal verdachte van dat onderdeel (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) worden vrijgesproken. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is immers vereist dat de bedreigde ook daadwerkelijk op de hoogte is van de inhoud van de geuite bedreiging.
Feit 12 – bedreiging [slachtoffer 5]
Bewijsstukken
Verbalisant [verbalisant 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
"Ik zag in de telefoon die [slachtoffer 5] vrijwillig door de politie heeft laten uitlezen de volgende opvallende conversaties in Whatsapp met het telefoonnummer [telefoonnummer] van [verdachte] (…): [31]
Op 4 januari 2020 zijn de volgende berichten verstuurd:
[verdachte] : Blaas ik die hele straat op
[verdachte] : Die hele straat in elkaar
[verdachte] : Ik kk alels in elkaar
[verdachte] : Bij [naam]
[verdachte] : omdat er dan echt dingen ontploffen [32]
Op 1 februari 2020 zijn de volgende berichten verstuurd:
[verdachte] : Ik zeg alleen als je praat met die [naam] en of [naam] kanker ik je hele voorraam vol met lood en gAat alles de lucht in
[verdachte] : Ik laat echt alles beschieten
[verdachte] : Schiet die hele tent kapot
[verdachte] : Net als de [adres] [33]
Op 5 februari 2020 zijn de volgende berichten verstuurd:
[verdachte] : Alles gaat eraan
[verdachte] : Je auto
[verdachte] : Je familie
[verdachte] : Alles
[verdachte] : Wacht maar
[verdachte] : Tege wie denk je dat je praat
[verdachte] : Wacht maar
[verdachte] : Kijk maar naar [slachtoffer 2] familie
[verdachte] : Gaat bij jou ook gebeuren
[verdachte] : Nog erger
[verdachte] : Plak je huis vol
[verdachte] : Met bommen” [34]
Getuige [slachtoffer 5] heeft bij de politie het volgende verklaard als zij door verbalisant wordt geconfronteerd met bovenstaande berichten:
Verbalisant: “Dat zijn dingen, die komen steeds terug bij hem he. Als hij even zijn zin niet krijgt, of dat hij wil dat jij dingen doet of niet doet, gaat hij dit soort dingen zeggen. Wat vind jij daar van dan?
[slachtoffer 5] : Ja zo is hij.” [35]
Verdachte heeft op de zitting over bovenstaande berichten onder meer verklaard (zakelijk weergegeven):
"Het klopt dat ik die berichten aan [slachtoffer 5] heb gestuurd." [36]
Bewijsoverweging
Voor een veroordeling van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het feit waarmee is gedreigd zou kunnen worden gepleegd. Niet vereist is dat bij de bedreigde in het concrete geval daadwerkelijk vrees is opgewekt. De rechtbank stelt vast dat verdachte de hierboven aangehaalde berichten heeft gestuurd en dat [slachtoffer 5] deze ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van deze berichten zodanig dat hieruit bij [slachtoffer 5] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door verdachte van het leven zou worden beroofd. Dat [slachtoffer 5] heeft verklaard dat er bij haar geen angst is ontstaan door de geuite bedreigingen, maakt niet dat er daarom van bedreiging geen sprake is. De rechtbank acht het onder 12 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zwaar stuk vuurwerk, aan de voordeur van een woning gelegen aan de [adres] te bevestigen en dit stuk vuurwerk, middels open vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk explodeerde, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en de inboedel en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich bevonden in die woning en op straat, te duchten was;
2
op 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 1] en zijn huisgenoten heeft bedreigd met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend een zwaar stuk vuurwerk, aan de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] gehangen en dit vuurwerk aangestoken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk is geëxplodeerd, waardoor de voordeur fors is beschadigd;
3
op 9 december 2019 te arrondissement Midden-Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- ‘ Je moet nu naar huis toe komen, want ik sta voor je deur en snij je strot er af’ en
- ‘ Waar blijf je nou, ik sta voor je deur. Ik ga je deel doorsnijden, ik rijg je aan het mes’;
4
op 9 december 2019 te [woonplaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 november 2019 door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met [slachtoffer 1] door op genoemde datum meermalen telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer 1] ;
7
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 december 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp) teksten gezonden, te weten:
- ‘ Steek hele kk moeder kind huis in de brsnd’ […] ‘Alles kan branden schat’;
- ‘ Als je me kind niet laat zien aan me’
- ‘ Luiker kk sletje, je hebt problemen. Mij kind afnemen. Wie denk je dat
je voor je hebt.’
- ‘ Wacht maar. [naam] afpakken toch. Komt goed. Je gaat eraan. En je familie erbij. En je neefje iedereen. Kanker hoertje. Goed nadenken met wie je loopt te focken hoer. Alles gaat eraan van jou. Wacht maar als ik je zie. KK slet luister. Wanneer kan ik [naam] zien’
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8
in de periode van 8 november 2019 tot en met 1 december 2019 te [woonplaats] althans in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 november 2019 door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] toe te voegen op Snapchat en die [slachtoffer 2] berichten te sturen met de teksten “Weet goed met wie je te maken hebt” en “Je kan normaal praten met mij wil me kind zien” en door [getuige 2] via Facebook Messenger te benaderen en die [getuige 2] de berichten te sturen met de teksten “Zeg tege [slachtoffer 2] dat ik [naam] wil zien”, “Zeg aub dat ik [naam] wil zien”;
9
op 27 oktober 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend via WhatsApp een tekst gezonden, te weten:
- ‘[…] Je gaat eraan. En je familie erbij. En je neefje iedereen […];
10
in de periode van 15 januari 2020 tot en met 14 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en sms-berichten) teksten gezonden, te weten:
- ‘ Bon er op. Vanavond. Staat alles in vuur en flan. Flam. Kk [slachtoffer 4] kk.
Hij staat ib de weg. Vanavond. Boem. Boen. Jongens komen uit amo.
Alles geregeld. Hij gaat er gewoon aan. Makkelijk zat. Heb ik rust in me
hoofd. Paar kk kogels door zijn zaak heen’;
- ‘ [slachtoffer 4] moet eraan. Vanavond stip 11uur. Gaat die eraan. Alles is
volgens plan. BAM boem bam’;
- ‘ Nee. Het kan niet meer helaas. Kan niet er is betaald. Nee. Fik erin.
Vanavond 11 uur whahahaha. BOEM MET SEMTEX. Nee Fock [slachtoffer 4] . Ik
doe toch nik. Word toch gedaan’;
- ‘ Er is betaald baby. Ja vuurwerkfestival. Klein bommetje. Gebeurd toch
in Nieuwland’;
“ja het gaat door. We gaan voor goud. Liefst schiet ik al die kanker
ramen nog kapot Nu ga ik juist nog erger doen ze vis wagens erbij wat
denk je godver als t moet stuur ik godver heel Amersfoort er op af. Hij
gaat er kk eraan, stuur die Antillianen er ook op af. [slachtoffer 4] gaat er echt
aan. Die vent gaat dood.”
- “ Of jij gaat weg bij [slachtoffer 4] of er gebeuren dingen ben net gebeld Dus
dan weet je t. Schiet ik hem vanavond overhoop. Dus kies maar.”;
11
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, de familie [familie 1] en [familie 2] heeft bedreigd met
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp) teksten gezonden, te weten:
- ‘ Anders staat heel die [naam] in flammeb’;
- ‘ liefst schiet ik al die kanker ramen nog kapot, nu ga ik juist nog erger doen ze vis wagens erbij wat denk je godver als t moet stuur ik godver heel Amersfoort er op af’;
- ‘ Bon er op. Vanavond. Staat alles in vuur en flan. Flam’;
althans teksten van gelijke (be)dreigende aard of strekking;
12
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp) teksten gezonden, te weten:
- ‘ Blaas ik verdomme de hele straat op”, “die hele straat in elkaar”, “Ik
kk alels in elkaar bij [naam] ”, “Omdat er dan echt dingen ontploffen’;
- ‘ Ik zeg alleen als je praat met die [naam] en of [naam] kanker ik je hele
voorraam vol met lood en gaat alles de lucht in, ik laat echt alles
beschieten, ik schiet die hele tent kapot, ik kanker echt alles in elkaar, ik
laat echt de boel vol met lood schieten, net als de [adres] ’;
- ‘ alles gaat eraan, je auto, je familie, alles, wacht maar, tege wie denk je
dat je praat, wacht maar, kijk maar naar [slachtoffer 2] familie, gaat bij jou ook
gebeuren, nog erger, plak je huis vol, met bommen’
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten
voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de
verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen
verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en feit 2
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3 en feit 4
Eendaadse samenloop van:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 7 en feit 9
Eendaadse samenloop van:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met brandstichting;
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 8
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 10
bedreiging met zware mishandeling
en
bedreiging met brandstichting;
feit 11
bedreiging met brandstichting;
feit 12
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 jaar met aftrek van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder het stellen van voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte gedurende de termijn van de TBS-maatregel, te weten de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de TBS met voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen TBS met voorwaarden dient te worden opgelegd, maar een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk strafdeel met daarbij bijzondere voorwaarden. Dit is een stok achter de deur voor verdachte en op die manier kunnen strafdoelen voldoende worden bereikt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de keuze van de op te leggen straf en maatregel en het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing. De ontploffing is ontstaan doordat een zwaar stuk vuurwerk aan een voordeur van de woning is gehangen en dit vervolgens is aangestoken. Door die ontploffing was niet alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning. Verdachte en zijn mededader hebben tevens met hun handelen de bewoners van die woning bedreigd.
De ontploffing en het feit dat een dergelijk explosief bewust aan de voordeur is gehangen heeft een enorme impact gehad op de psychische gesteldheid van de bewoners. Dit blijkt ook uit de toelichting op hun vorderingen tot schadevergoeding die door de raadsvrouw op zitting naar voren is gebracht. De slachtoffers hadden zich in hun eigen woning bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft die geborgenheid op grove wijze geschonden.
Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van dergelijke omvang, waarbij onder meer de ruit uit de voordeur werd geblazen en het glas tot 16 meter is weggeslingerd, ook de nodige schrik in de buurt teweeg heeft gebracht.
Uit het dossier blijkt dat verdachte al enige tijd wrok koesterde tegen een van de slachtoffers in die woning, namelijk [slachtoffer 1] . Deze wrok komt voort uit een verbroken relatie tussen de dochter van [slachtoffer 1] en verdachte. De mededader van verdachte heeft in opdracht van verdachte het explosief aan de voordeur gehangen en aangestoken.
Verder heeft verdachte bedreigingen geuit richting zijn ex-partner, haar vader, het neefje van zijn ex-partner, de huidige partner van verdachte en als laatste richting een collega van zijn partner en zijn familie. Met de bedreigingen van zijn ex-partner en haar vader heeft verdachte tegelijkertijd twee gedragsaanwijzingen geschonden.
Uit de bewezenverklaarde feiten ontstaat het beeld dat verdachte het normaal lijkt te vinden om, als het niet gaat zoals verdachte wil, iedereen in de omgeving van de moeder van zijn kind, maar ook de personen rondom zijn huidige partner, van bedreigende telefoontjes en berichten te voorzien waarbij de meest vergaande bedreigingen worden geuit en waarbij in sommige gevallen verwezen werd naar de in het dorp gepleegde brandstichtingen en geweldsincidenten.
Verdachte heeft een aantal van die bedreigingen op de zitting bekend. Echter, dit lijken vooral de feiten waar verdachte niet onderuit kon gelet op de printscreens van de gestuurde berichten in het dossier. Daar komt bij dat verdachte de verstuurde berichten bagatelliseert, immers licht hij bij alle berichten toe dat hij er niets mee heeft bedoeld en merkt daarbij op dat dit ook wel blijkt uit het feit dat de bedreigingen niet plaats hebben gevonden. Deze houding acht de rechtbank zeer zorgelijk.
De persoon van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 27 juli 2020 een strafbeschikking van € 260,- heeft ontvangen voor een verkeersovertreding. Omdat deze veroordeling dateert van na de bewezenverklaarde feiten, zal de rechtbank ook rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij op 12 juni 2019 door de politierechter is veroordeeld voor poging zware mishandeling, bedreiging en mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarbij bijzondere voorwaarden. Deze voorwaardelijke straf heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de volgende rapporten:
  • een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 19 juni 2020, uitgebracht door dr. N. Duits, psychiater;
  • een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 10 juni 2020, uitgebracht door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog;
  • het rapport van Fivoor van 11 september 2020, opgesteld door L. van Steenbergen.
Uit het rapport van bovengenoemde psychiater blijkt dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol, een slechte impulsregulatie, mogelijk ADHD en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek is verdachte gevoelig voor krenking en afwijzing en externaliseert en minimaliseert hij zijn schuld. Verdachte heeft nauwelijks inzicht in eigen handelen, hij miskent het en hij kan er niet over reflecteren. Onder invloed van cocaïne en alcohol lijkt verdachte zijn impulsen en agressie nog moeilijker te kunnen reguleren.
Ondanks dat er ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van bovengenoemde beperkingen voortkomend uit de beschreven stoornissen, is het volgens de psychiater niet na te gaan of bovengenoemde stoornissen invloed hebben gehad op het plegen van de strafbare feiten. Het lijkt aannemelijk, maar verdachte ontkent alles en wenst niet over de tenlastegelegde feiten te praten en daarom wordt afgezien van een advies over de toerekening.
De psychiater schat het risico op herhaling van strafbare feiten in als hoog en om die reden is volgens de psychiater langdurige risicobeheersing nodig. De responsiviteit op behandeling wordt als laag ingeschat. Een voorwaardelijk kader kan een handvat bieden voor het verplicht nastreven van abstinentie en contactverboden, echter is dit niet goed gegaan bij het vorige delict en bijbehorende bijzondere voorwaarden. Een TBS met dwangverpleging of een TBS met voorwaarden kan de psychiater niet adviseren, omdat een advies over het toerekenen niet mogelijk geacht wordt.
Volgens bovengenoemde psycholoog is er bij verdachte sprake van psychische stoornissen en een verstandelijke handicap in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, middelengerelateerde stoornissen, een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis en mogelijk ADHD. De psycholoog kan, net als de psychiater, niet bepalen of die stoornissen invloed hebben gehad op het plegen van de strafbare feiten, maar acht in algemene zin de kans op herhaling van geweldsdelicten groot. De psycholoog zal, omdat zij de invloed van de stoornissen op het plegen van de strafbare feiten niet kan bepalen, geen advies geven over een door de rechtbank op te leggen straf of maatregel.
Uit het rapport van Fivoor volgt dat de reclassering het eens is met de psychiater en psycholoog dat het risico op herhaling van strafbare feiten hoog is als verdachte zonder adequate behandeling en nazorgtraject terugkeert in de maatschappij. Daarom vindt de reclassering het van groot belang dat er aansluitend op een langdurige en intensieve klinische behandelopname een passend zorgtraject kan worden opgezet om het risico op herhaling van strafbare feiten zo klein mogelijk te houden. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. Alhoewel de psycholoog en psychiater de mate van toerekenbaarheid van verdachte niet hebben kunnen vaststellen, ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten voor het opleggen van die maatregel. Volgens de reclassering is het stevige kader van TBS noodzakelijk om verdachte te laten meewerken aan voorwaarden. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden vindt de reclassering geen optie, omdat dan de mogelijkheid bestaat dat verdachte zonder behandeling terugkeert in de samenleving. Indien een TBS met voorwaarden wordt opgelegd, heeft de reclassering geadviseerd tot het opleggen van een aantal voorwaarden:
  • geen strafbaar feit plegen
  • meewerken aan reclasseringstoezicht
  • opname in een zorginstelling
  • meewerken aan een time-out
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • ambulante behandeling
  • middelenverbod en meewerken aan middelencontrole
  • dagbesteding
  • meewerken aan middelencontrole
  • niet naar het buitenland (reisverbod)
  • contactverbod
  • locatieverbod
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de hoeveelheid en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de eerdere veroordeling van verdachte, de houding van verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechter, gelet op de aard en de ernst van de feiten, de justitiële documentatie van verdachte, de inhoud van het rapport van de psychiater en de psycholoog en het reclasseringsadvies, duidelijkdat verdachte intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft. Verdachte heeft verklaard mee te zullen werken indien een behandeling en begeleiding wordt opgelegd. De vraag die voorligt is in welke vorm de behandeling en begeleiding dienen plaats te vinden, een voorwaardelijke vrijheidsstraf met daarbij bijzondere voorwaarden of de maatregel van een TBS met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf als stok achter de deur te weinig zekerheid biedt voor de door de rechtbank noodzakelijk geachte intensieve behandeling, hetgeen door het reclasseringsbeloop in het kader van de bijzondere voorwaarden onder de eerder opgelegde voorwaardelijke straf wordt onderstreept. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het hoge recidiverisico, onverantwoord is om de mogelijkheid te aanvaarden dat verdachte ervoor kan kiezen een strafrestant uit te zitten waarna hij zonder behandeling en resocialisatietraject terugkeert in de maatschappij. Verdachte heeft een zeer stevig vangnet nodig dat ervoor zorgt dat als hij om welke reden dan ook afhaakt, de behandeling en begeleiding zullen worden ingezet dan wel voortgezet. De rechtbank acht om die reden oplegging aan verdachte van een TBS-maatregel met voorwaarden noodzakelijk. Het stevige drangkader van deze maatregel kan resulteren in het aangaan van de noodzakelijk geachte klinische behandeling, wat mogelijk op den duur intrinsieke motivatie tot gedragsverandering kan bewerkstelligen. Behandelingen gericht op zijn verslaving, impuls- en emotieregulatie, agressiehantering en het aanleren van passende coping strategieën zijn van evident belang om tot reductie van het recidiverisico te komen. Tevens kan de voornoemde maatregel het noodzakelijk geachte gefaseerde resocialisatietraject borgen.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, op een van de door hem gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld, hij heeft het strafbare feit van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank zal de door de reclassering geformuleerde voorwaarden overnemen en in het kader van deze maatregel aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om het door de reclassering voorgestelde locatieverbod aan te passen, zoals hierna weergegeven in rubriek 12
Verdachte heeft zich ter terechtzitting nadrukkelijk bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen, althans gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bedreiging met brandstichting en bedreigingen met een misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen moet naar het oordeel van de rechtbank er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan indien hij niet behandeld wordt. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht.

9.BENADEELE PARTIJEN

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 50.885,83. Dit bedrag bestaat uit € 47.385,83 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, als gevolg van de aan verdachte onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Verder vordert de benadeelde partij een bedrag van € 91,80 aan proceskosten, bestaande uit € 36,40 aan reiskosten, € 34,05 aan kosten voor het bijwonen van de zitting en € 21,35 aan parkeerkosten. De materiële schade is ten aanzien van de verschillende feiten opgesplitst in de volgende schadeposten:
- ten aanzien van feit 1: totaal € 1.580,50, bestaande uit schilderkosten;
- ten aanzien van feit 5: totaal € 37.041,25, bestaande uit: (i) kosten aankoop nieuwe bus en kenteken € 31.169,01, (ii) kosten aanpassing nieuwe bus € 454,18, (iii) kosten aankoop nieuw gereedschap € 5.418,06;
- ten aanzien van feit 6: totaal € 3.964,08, bestaande uit: kosten vervangend vervoer
€ 1.710,-, kosten 3 maanden lease van de bus € 1.735,44 en verzekeringskosten
€ 518,64;
- ten aanzien van feit 1, 5, en 6 gezamenlijk: totaal € 4.800 aan geleden omzetverlies, doordat [slachtoffer 1] als gevolg van deze feiten drie weken (één week per incident) niet heeft kunnen werken.
Benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 7 en 8 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen omdat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Subsidiair heeft de raadsman de vorderingen van de benadeelde partijen betwist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van feit 5 en feit 6 (de brandstichtingen van de bedrijfsauto), het deel van de materiële vordering dat ziet op deze feiten, de brandstichtingen, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Verder is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de gevorderde schilderkosten ten bedrage van € 1580,80 is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadepost voldoende is onderbouwd en dat deze schadepost het gevolg is van het handelen van verdachte en zijn mededader. Voornoemd bedrag van € 1580,80 zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank acht de schadepost “omzetverlies”, voor zover deze post ziet op feit 1, niet toewijsbaar. Op grond van de wet is het mogelijk om aanspraak te maken op inkomsten die het slachtoffer heeft misgelopen als gevolg van het onrechtmatige handelen van de dader. Omzetverlies is echter niet hetzelfde als (netto) inkomstenverlies. Op basis van de korte verklaring van de benadeelde partij kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja, hoeveel netto-inkomsten de benadeelde partij heeft misgelopen als gevolg van het strafbare feit. Daarvoor is een nadere onderbouwing vereist. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van omzetverlies met betrekking tot feit 1. De benadeelde partij kan deze vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is (zie ECLI:NL:HR:2019:376). In dit geval heeft verdachte door het plaatsen en ontsteken van een vuurwerkbom ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de bedreiging voor de benadeelde partij aanzienlijke nadelige gevolgen heeft gehad.
Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval, acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,- billijk. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal door de rechtbank worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 2.580,80 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Het betekent ook dat een betaling verricht door mededader [medeverdachte] aan de benadeelde partij (tevens) in mindering strekt op het door verdachte verschuldigde bedrag en vice versa. Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen proceskosten draagt.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 2.580,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde]
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Ook hier geldt dat de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, sprake is van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal door de rechtbank worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 1.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Het betekent ook dat een betaling verricht door mededader [medeverdachte] aan de benadeelde partij (tevens) in mindering strekt op het door verdachte verschuldigde bedrag en vice versa.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal verdachte worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten.
Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (zie o.a. ECLI:NL:HR:2019:793). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze regeling bevat een limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd.
In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij met behulp van een advocaat geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht. Daarom komen de door de benadeelde partij gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het bovenstaande, worden de proceskosten van de benadeelde partij tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van de hiervoor onder 7 en 8 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Ook hier geldt dat de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, sprake is van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begroot het bedrag van de immateriële schade naar billijkheid op € 250,-. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal door de rechtbank worden afgewezen.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal verdachte ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Voor de door [slachtoffer 2] gevorderde reis- en verblijfkosten in verband met het bijwonen van de zitting geldt hetzelfde als voor de door [benadeelde] gevorderde reis- en verblijfkosten. Deze kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten worden tot op dit moment dan ook begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, in de zaak met parketnummer 16-652522-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 juni 2019 van de politierechter te Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek en met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie vordert dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De verdediging heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering van de officier van justitie en primair verzocht om de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden proeftijd te verlengen, subsidiair de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten, zoals bewezen verklaard in dit vonnis.
Desondanks zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het, nu aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur alsmede een TBS met voorwaarden zal worden opgelegd, niet opportuun acht dat na het beëindigen van de gevangenisstraf en de TBS-maatregel voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 47, 55, 57, 63, 157, 184a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij
voorwaardenbetreffende het gedrag van de verdachte (de ter beschikking gestelde). Deze voorwaarden houden in dat de verdachte zich zal houden aan de navolgende voorwaarden / de navolgende voorwaarden zal nakomen:

1. Geen strafbaar feit plegen

Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.

2. Meewerken aan reclasseringstoezicht

Verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt in:
- verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend.

3. Opname in een zorginstelling

Verdachte laat zich opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden.
- Verdachte houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

4. Meewerken aan een time-out

Verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar.

5. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Aansluitend aan zijn klinische opname zal verdachte verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

6. Ambulante behandeling

Aansluitend aan zijn klinische behandeling laat verdachte zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

7. Middelenverbod en meewerken aan middelencontrole

Verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek.

8. Dagbesteding

Verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.

9. Meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewind

Verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind.

10. Niet naar het buitenland (reisverbod)

Verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven.

11. Contactverbod

Verdachte mag op geen enkele wijze - direct of indirect - contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren [1998] , [slachtoffer 3] , geboren [1998] , [slachtoffer 1] , geboren [1969] en [benadeelde] , geboren [1973] . Op geen enkele wijze betekent ook: geen contact via e-mail of sociale media zoals Facebook, WhatsApp of Instagram.

12. Locatieverbod

Verdachte mag zich niet bevinden op of in een straal van 100 meter om de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
- geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de TBS met voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 t/m 3, feit 5 en feit 6)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.580,80, bestaande uit € 1580,80 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- wijst het overige deel van de gevorderde immateriële schade af;
- verklaart [slachtoffer 1] in zijn vordering tot vergoeding van voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
- legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.580,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde] (feit 1 en feit 2)
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 1.000,-, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 7 en feit 8)
- wijst de vordering van toe tot een bedrag van € 250,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652522-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte P.D. Loef wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door, een (zwaar) stuk vuurwerk, althans een explosief, aan de voordeur van een woning (gelegen aan de [adres] ) te bevestigen en/of dit stuk vuurwerk, althans explosief, middels (open) vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of naast die woning gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) perso(o)n(en) die zich bevonden in die woning en/of omliggende woning en/of op straat, althans in de directe nabijheid van die ontploffing, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat [medeverdachte] , althans verdachte’s mededader, op of omstreeks 6 november 2019, te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, een (zwaar) stuk vuurwerk, althans een explosief, aan de voordeur van een woning (gelegen aan de [adres] ) te bevestigen en/of dit stuk vuurwerk, althans explosief, middels (open) vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of naast die woning gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) perso(o)n(en) die zich bevonden in die woning en/of omliggende woning en/of op straat, althans in de directe nabijheid van die ontploffing, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (daags te voren) een gezamenlijk plan door te spreken en/of door voornoemde [medeverdachte] naar de [straat] te vervoeren, althans samen naar de [straat] toe te gaan en/of die [medeverdachte] naar de woning van die [medeverdachte] te vervoeren, althans samen naar de woning van die [medeverdachte] te gaan teneinde samen plakband en/of duct tape te halen ter bevestiging van voorgenoemd (zwaar) vuurwerk, althans explosief en/of (wederom)die [medeverdachte] naar de [straat] te vervoeren, althans samen naar de [straat] toe te gaan teneinde die [medeverdachte] in de gelegenheid te stellen dat (zwaar) vuurwerk, althans explosief op de deur te plakken en/of door voornoemd (zwaar) stuk vuurwerk, althans explosief aan [medeverdachte] te leveren en/of geven met het vooropgezette plan om daar voornoemd vuurwerk en/of explosief op de deur te plakken en/of op de uitkijk te staan en/of met die [medeverdachte] de [straat] (21) te verlaten om aan heterdaad te ontkomen;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 6 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of zijn huisgeno(o)t(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) verdachte opzettelijk dreigend een (zwaar) stuk vuurwerk, althans een explosief aan voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] gehangen en/of dit vuurwerk, althans dit explosief, heeft/hebben aangestoken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, is geëxplodeerd waardoor de voordeur (fors) is beschadigd;

( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

3. hij op of omstreeks 9 december 2019 te arrondissement Midden-Nederland althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
- ‘Je moet nu naar huis toe komen, want ik sta voor je deur en snij je strot er af’ en/of
- ‘Waar blijf je nou, ik sta voor je deur. Ik ga je deel doorsnijden, ik rijg je aan het mes’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4. hij op of omstreeks 9 december 2019 te [woonplaats] althans in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 november 2019 door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect met [slachtoffer 1] door op genoemde datum meermalen althans éénmaal telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer 1] ;

( art 184a Wetboek van Strafrecht )

5. hij op of omstreeks 6 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (aanmaakblokje geplaatst op een van de banden van een) bedrijfsauto, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een bedrijfsauto met het kenteken [kenteken] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bedrijfsauto en het gereedschap in de bedrijfsauto, althans goederen in de bedrijfsauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

6. hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een (aanmaakblokje geplaatst op een van de banden van een) bedrijfsauto, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een bedrijfsauto met het kenteken [kenteken] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bedrijfsauto en het gereedschap in de bedrijfsauto, althans goederen in de bedrijfsauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

7. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 december 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en/of Facebook Messenger en/of Snapchat en/of sms-berichten) één of meer woorden en/of tekst(en) gezonden en/of geplaatst, te weten:
- ‘Steek hele kk moeder kind huis in de brsnd’ […] ‘Alles kan branden schat’;
- ‘Als je me kind niet laat zien aan me’
- ‘Luiker kk sletje, je hebt problemen. Mij kind afnemen. Wie denk je dat je voor je hebt.’
- ‘Wacht maar. [naam] afpakken toch. Komt goed. Je gaat eraan. En je familie erbij. En je neefje iedereen. Kanker hoertje. Goed nadenken met wie je loopt te focken hoer. Alles gaat eraan van jou. Wacht maar als ik je zie. KK slet luister. Wanneer kan ik [naam] zien’,
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
8. hij in de periode van 8 november 2019 tot en met 1 december 2019 te [woonplaats] althans in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 november 2019 door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect met [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] toe te voegen op Snapchat en die [slachtoffer 2] berichten te sturen met de teksten “Weet goed met wie je te maken hebt” en “Je kan normaal praten met mij wil me kind zien” en/of door [getuige 2] via Facebook Messenger te benaderen en die [getuige 2] de berichten te sturen met de teksten “Zeg tege [slachtoffer 2] dat ik [naam] wil zien”, “Zeg aub dat ik [naam] wil zien”,
althans een of meer woorden en/of teksten van gelijke aard en/of strekking;
( art 184a Wetboek van Strafrecht )
9. hij op 27 oktober 2019 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans het arrondissement Midden-Nederland, althans Nederland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en/of Facebook Messenger en/of Snapchat en/of sms-berichten) één of meer woorden en/of tekst(en) gezonden en/of geplaatst, te weten:
- ‘[…]Je gaat eraan. En je familie erbij. En je neefje iedereen […]’,
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
10. hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2020 tot en met 14 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en/of Facebook Messenger en/of Snapchat en/of sms-berichten) één of meer woorden en/of tekst(en) gezonden en/of geplaatst, te weten:
- ‘Bon er op. Vanavond. Staat alles in vuur en flan. Flam. Kk [slachtoffer 4] kk. Hij staat ib de weg. Vanavond. Boem. Boen. Jongens komen uit amo. Alles geregeld. Hij gaat er gewoon aan. Makkelijk zat. Heb ik rust in me hoofd. Paar kk kogels door zijn zaak heen’;
- ‘ [slachtoffer 4] moet eraan. Vanavond stip 11uur. Gaat die eraan. Alles is volgens plan. BAM boem bam’;
- ‘Nee. Het kan niet meer helaas. Kan niet er is betaald. Nee. Fik erin. Vanavond 11 uur whahahaha. BOEM MET SEMTEX. Nee Fock [slachtoffer 4] . Ik doe toch nik. Word toch gedaan’;
- ‘Er is betaald baby. Ja vuurwerkfestival. Klein bommetje. Gebeurd toch in Nieuwland’;
- “ja het gaat door. We gaan voor goud. Liefst schiet ik al die kanker ramen nog kapot Nu ga ik juist nog erger doen ze vis wagens erbij wat denk je godver als t moet stuur ik godver heel Amersfoort er op af. Hij gaat er kk eraan, stuur die Antillianen er ook op af. [slachtoffer 4] gaat er echt aan. Die vent gaat dood.”
- “Of jij gaat weg bij [slachtoffer 4] of er gebeuren dingen ben net gebeld Dus dan weet je t. Schiet ik hem vanavond overhoop. Dus kies maar.”,
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
11. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland de familie [familie 1] en/of [familie 2] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstond, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en/of Facebook Messenger en/of Snapchat en/of sms-berichten) één of meer woorden en/of tekst(en) gezonden en/of geplaatst, te weten:
- ‘Anders staat heel die [naam] in flammeb’;
- ‘liefst schiet ik al die kanker ramen nog kapot, nu ga ik juist nog erger doen ze vis wagens erbij wat denk je godver als t moet stuur ik godver heel Amersfoort er op af’;
- ‘Bon er op. Vanavond. Staat alles in vuur en flan. Flam’;
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
12. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 februari 2020 te [woonplaats] , gemeente Bunschoten, althans het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via WhatsApp en/of Facebook Messenger en/of Snapchat en/of sms-berichten) één of meer woorden en/of tekst(en) gezonden en/of geplaatst, te weten:
- ‘Blaas ik verdomme de hele straat op”, “die hele straat in elkaar”, “Ik kk alels in elkaar bij [naam] ”, “Omdat er dan echt dingen ontploffen’;
- ‘Ik zeg alleen als je praat met die [naam] en of [naam] kanker ik je hele voorraam vol met lood en gaat alles de lucht in, ik laat echt alles beschieten, ik schiet die hele tent kapot, ik kanker echt alles in elkaar, ik laat echt de boel vol met lood schieten, net als de [adres] ’;
- ‘alles gaat eraan, je auto, je familie, alles, wacht maar, tege wie denk je dat je praat, wacht maar, kijk maar naar [slachtoffer 2] familie, gaat bij jou ook gebeuren, nog erger, plak je huis vol, met bommen’
althans een of meer woorden en/of tekst(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal genummerd 20191107.1140.14262, 200204.1501.8602, 20200220.1600.165439, 202022021530, 202020041330, 202009051445, MD3R019220, en 20200807.1200.1520, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 683. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] van 6 november 2019, p. 47-48.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek van 10 november 2019, p. 162.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 6 november 2019, p. 55.
5.Proces-verbaal verklaring [medeverdachte] van 18 februari 2020, p. 259.
6.Akte houdende gedragsaanwijzing van officier van justitie C.J. Booij van 8 november 2019, p. 1-2 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal).
7.Akte uitreiking van een gedragsaanwijzing van 8 november 2019, p. 1 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal).
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] van 10 december 2019, p. 277.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2019, p. 280-281.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2019, p. 279.
11.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] met bijlagen van 31 oktober 2019, p. 127, 128, 135, 136, 143.
12.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2020.
13.Akte houdende gedragsaanwijzing van officier van justitie C.J. Booij van 8 november 2019, p. 1-2 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal).
14.Akte uitreiking van een gedragsaanwijzing van 8 november 2019, p. 1 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal).
15.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] met bijlagen van 28 november 2019, p. 262, 270, 271, 273.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 9 mei 2020, p. 491.
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2020.
18.Proces-verbaal van aangifte met bijlage van 31 oktober 2019, p. 144.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2020.
20.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 4] van 24 maart 2020, p. 427.
21.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] van 24 maart 2020, p. 425.
22.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 408.
23.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 410-411.
24.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 413-414.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 416.
26.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 417.
27.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 418.
28.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 419.
29.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 420.
30.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2020.
31.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 408.
32.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 412.
33.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 415.
34.Proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, p. 418.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] van 1 april 2020, p. 438.
36.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 oktober 2020.