ECLI:NL:RBMNE:2020:4217

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
16/161372-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens poging tot doodslag en mishandeling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man uit Hilversum. De man werd veroordeeld voor poging tot doodslag en mishandeling, gepleegd op 20 juni 2020. Onder invloed van alcohol en cocaïne heeft hij twee slachtoffers aangevallen, waarbij hij een van hen meerdere keren met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken en de ander in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank verwierp het beroep op putatief noodweer, omdat de man zelf met een mes op de slachtoffers is afgerend. De rechtbank hield rekening met het zelfinzicht van de man en zijn bereidheid om hulp te zoeken voor zijn verslaving. De opgelegde straf bedraagt 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. Daarnaast moet de man een schadevergoeding van € 1.458,50 betalen aan het slachtoffer van het steekincident. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen en de overige delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/161372-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 20 juni 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 1 subsidiair:
op 20 juni 2020 te Hilversum [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 1 meer subsidiair:
op 20 juni 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 primair:
op 20 juni 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 2 subsidiair:
op 20 juni 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 meer subsidiair:
op 20 juni 2020 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 3:
op 20 juni 2020 te Hilversum een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair,
2 subsidiair en 3 ten laste gelegde. Zij acht het onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Ook is verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Er is betwist dat de long van [slachtoffer 1] is geraakt. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verder vrijspraak bepleit van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde voor zover dit laatste ziet op het steken, prikken dan wel snijden met een mes. Ontkend wordt dat dit heeft plaatsgevonden of dat hiertoe een poging is gedaan. Tot slot heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair, feit 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 meer subsidiair [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 juni 2020 in Hilversum [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt:) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zag staan. Er ontstond een opstootje tussen hem en de twee jongens. Op een gegeven moment heeft hij het mes gepakt dat hij bij zich had. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] in zijn bovenlichaam heeft gestoken. De ander heeft hij een klap gegeven. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij zijn hand op de linkerzij van legde van een man die zei dat hij [slachtoffer 1] heette. [verbalisant 1] voelde dat het t-shirt van de man nat aanvoelde. [verbalisant 1] tilde het shirt op en zag veel rode vloeistof. Hij zag verder dat er in de linkerzij en linker onderrug een gaatje/steekwond zat van ongeveer 2 à 3 cm. [verbalisant 1] hoorde de man zeggen dat het pijn deed en afkomstig was van een aantal messteken en dat ene [verdachte] (fonetisch) dat gedaan had. [4]
GGD Gooi en Vechtstreek heeft gerapporteerd dat [slachtoffer 1] op 24 juli 2020 is onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat zich op de linkerhelft van de buik ter hoogte van de navel en ongeveer 10 cm daar vandaan een litteken met een doorsnede van
ongeveer 1 cm bevinden. Verder bevindt zich op de buitenzijde van linkerhelft van de rug
zich ongeveer halverwege, ter hoogte van de longbasis een litteken met een lengte van 2-3 cm. Er is sprake van letsel van de linkerlong. [5]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat een man een blik bier gooide en werd geboeid.
[verbalisant 2] hoorde dat de man aan hem vroeg: "Ligt mijn gezicht open? Ik voel dat er bloed langs mijn oog loopt.". [verbalisant 2] zag dat de man een wond boven zijn rechteroog had. Hij hoorde de man zeggen: "Die vent die gestoken heeft, heeft mij ook geslagen." [6]
Verbalisante [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat zij zag dat [slachtoffer 2] een groen Heineken blikje vasthield. Zij zag dat haar collega een persoon vast hield. Deze persoon bleek later de verdachte van een steekincident. Zij voegde zich bij haar collega en hielp hem bij het aanleggen van de transportboeien. Op een gegeven moment hoorde ze een harde knal boven haar hoofd. Ze zag dat er een vloeibare substantie uiteenspatte en door de lucht vloog. Ze zag dat [slachtoffer 2] achter hen stond. Vervolgens heeft zij haar collega geholpen met het aanleggen van transportboeien bij [slachtoffer 2] . [7]
Bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2 subsidiair
Algemeen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Voorwaardelijk opzet feit 1 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Zij licht dit als volgt toe.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer 1] - indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat door met een mes, met een lemmet van 13 centimeter, tweemaal in de buik en eenmaal in de rug ter hoogte van de longbasis van [slachtoffer 1] te steken, er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel en verdachte zich daarvan bewust was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de kans groot is, dat door messteken in het bovenlichaam met een mes als het onderhavige een vitaal orgaan wordt geraakt en dat dit tot de dood kan leiden. In dit geval heeft verdachte ook daadwerkelijk een vitaal orgaan geraakt, namelijk de linkerlong, zo volgt uit de verklaring van de forensisch arts. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de kans op dodelijk letsel willens en wetens aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 20 juni 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes in de zij en de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair:
op 20 juni 2020 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan tegen het gezicht.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2 meer subsidiair:
mishandeling.
6.1
STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit en dat verdachte derhalve strafbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een putatieve noodweersituatie en dat verdachte ten aanzien van beide feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Een verdachte kan dus een beroep op putatief noodweer toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of een gemiddeld persoon in dezelfde situatie als de verdachte ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een conflict tussen hem, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in ieder geval tussen hem en [slachtoffer 2] . Verdachte voelde zich dusdanig bedreigd dat hij vond dat hij zichzelf moest beschermen door het bij zich dragen van een mes. In die gemoedstoestand werd hij op een onverwacht moment plotseling met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconfronteerd. De twee renden op hem af en verdachte heeft dat opgevat (en kon dat in redelijkheid ook doen) als het begin van een reeks geweldhandelingen jegens hem. Zich aan de situatie onttrekken was volgens verdachte niet mogelijk.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijze kon denken dat hij een reden had om zich te verweren. De rechtbank overweegt dat de dreiging uit de door verdachte ontvangen WhatsApp-berichten medio juni 2020, waar door de verdediging op is gewezen, niet van dien aard is dat verdachte op grond daarvan moest begrijpen of vermoeden dat hij dreigde te worden aangevallen. Voorts komt de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, op basis van het dossier tot de conclusie dat niet de aangevers op verdachte kwamen afrennen, maar dat het verdachte is geweest die met het mes in zijn hand naar hen toe is gerend.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op putatief noodweerexces wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een beduidend lagere straf op te leggen. Gevraagd is om bij de oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte hebben opgezocht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 20 op 21 juni 2020 schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een mishandeling in het centrum van Hilversum. Verdachte is, onder invloed van alcohol en cocaïne, op de twee slachtoffers afgerend en heeft [slachtoffer 1] meerdere malen gestoken in zijn bovenlichaam met een mes. [slachtoffer 2] heeft hij geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is niet aan verdachte te danken dat de messteken in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] niet nóg ernstiger gevolgen hebben gehad. Het plegen van dergelijk zwaar en zinloos geweld in de openbare ruimte roept bovendien gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging op de in de maatschappij. Tot slot neemt het de rechtbank kwalijk dat verdachte na het geweld is gevlucht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 augustus 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte - zij het langer geleden - vaker is veroordeeld voor strafbare feiten, met name voor geweldsdelicten. Ook blijkt dat verdachte nog in een proeftijd liep van een (oude) zaak. Dit alles werkt strafverhogend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 28 augustus 2020 van Inforsa dat is uitgebracht ten behoeve van de onderhavige zaak alsmede ten behoeve van een andere zaak van verdachte (16/652531-18). De reclassering ziet aanwijzingen voor middelenmisbruik en agressie/emotieregulatie-problematiek. De reclassering schrijft dat het cocaïnegebruik agressief gedrag van verdachte lijkt te luxeren, waardoor dit aangemerkt wordt als risicofactor. De reclassering meent dat zonder adequate forensische behandeling, het recidiverisico hoog zal blijven. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een ambulante behandeling door De Waag Amersfoort of een soortgelijke zorgverlener;
  • een ambulante behandeling door Jellinek FACT te Hilversum (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • een drugsverbod;
  • een verbod om contact te hebben of te zoeken met het slachtoffer;
  • een verbod om zich gedurende zes maanden tussen 19.00 en 05.00 uur niet op de Groest in Hilversum te bevinden.
De reclassering adviseert de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De straf
In het onderhavige geval is sprake van twee geweldsfeiten, waaronder een poging doodslag. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank weegt bij het bepalen van de duur mee de straffen die soortgelijke zaken worden opgelegd en de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting enig zelfinzicht heeft getoond. Hij heeft gezegd dat hij hulp wil bij zijn middelengebruik. Verder heeft hij verklaard open te staan voor begeleiding door de reclassering.
Voorts weegt de rechtbank mee dat op 6 oktober 2020 tevens vonnis wordt gewezen in de zaak met parketnummer 16/652531-18 en de straf die in die zaak wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een afwijking ten opzichte van de vordering van de officier van justitie gerechtvaardigd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. Een deel daarvan, namelijk zes maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan en om verdachte de behandeling en begeleiding te bieden die hij nodig heeft. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. Gelet op het dossier, het verhandelende ter zitting aanleiding en het feit dat het nog enige tijd duurt voordat verdachte op vrije voeten komt, ziet de rechtbank geen aanleiding genoemde verboden op te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, anders dan de reclassering adviseert, te bepalen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.810,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding van € 7.810,15 voor materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 voor immateriële schade, ten gevolge van (de rechtbank begrijpt:) het onder 1 primair, 1 subsidiair dan wel 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
[slachtoffer 1] heeft uiteengezet dat het bedrag van € 7.810,15 als volgt is opgebouwd:
  • € 385,00 aan eigen risico voor de ambulancekosten;
  • € 91,45 aan taxikosten voor vervoer van het ziekenhuis naar huis en van huis naar het ziekenhuis;
  • € 120,00 als vergoeding voor de vier dagen dat hij opgenomen is geweest in het ziekenhuis;
  • € 13,70 als vergoeding voor een voorgeschreven maagzuurremmer;
  • € 7.200,00 als vergoeding voor het verlies van zijn arbeidsvermogen.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van [slachtoffer 1] . Zij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [slachtoffer 1] . Daartoe is aangevoerd dat verdachte tegen het advies in het ziekenhuis heeft verlaten en daarna coke heeft gebruikt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een deel van de schade derhalve door eigen handelen van [slachtoffer 1] is veroorzaakt, maar dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te beoordelen welk deel. Verder is aangevoerd dat aan het verlies van het arbeidsvermogen letsel aan de long ten grondslag wordt gelegd, maar dat uit de overgelegde medische stukken dergelijk letsel niet blijkt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gevorderde vergoeding voor materiële schade
€ 385,00 wegens eigen risico
Vaststaat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde met de ambulance naar het UMCU is vervoerd. [slachtoffer 1] heeft gesteld dat hij daarvoor
€ 385,00 aan eigen risico heeft moeten betalen aan zijn zorgverzekeraar. Hij heeft dit onderbouwd met een declaratie-overzicht van zijn zorgverzekeraar. De rechtbank overweegt dat het door de verdediging gedane beroep op eigen schuld ten aanzien van dit onderdeel geen doel treft. De rechtbank zal het betreffende bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020.
€ 91,45 aan taxikosten
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat hij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde € 91,45 aan taxikosten heeft moeten betalen voor vervoer van het UMCU naar huis en van huis naar het Tergooi, locatie Hilversum. Hij heeft het bedrag onderbouwd met bonnen van de taxiritten. De rechtbank zal € 73,50 toewijzen voor de kosten van het UMCU naar huis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020. De rechtbank overweegt dat het door de verdediging gedane beroep op eigen schuld ook ten aanzien van dit onderdeel geen doel treft. Het restant van € 17,95 zal worden afgewezen. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] het UMCU tegen het advies in vroegtijdig heeft verlaten. Het ligt in de rede dat als hij dit niet had gedaan, hij niet naar het Tergooi had hoeven gaan.
€ 120,00 aan daggeldvergoeding voor de ziekenhuisopname, € 13,70 voor maagzuurremmers en € 7.200,00 aan verlies arbeidsvermogen
Ten aanzien van deze onderdelen overweegt de rechtbank dat niet eenvoudig is vast te stellen of de genoemde schade ook was ontstaan als [slachtoffer 1] het UMCU niet tegen het advies in vroegtijdig had verlaten en als hij nadien geen drugs had gebruikt. De behandeling van de vordering levert voor deze onderdelen een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom in deze delen van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor deze delen bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gevorderde vergoeding voor immateriële schade
[slachtoffer 1] heeft aan de gevorderde vergoeding voor immateriële schade ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en ook psychische schade heeft opgelopen.
Vaststaat dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft [slachtoffer 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van hetgeen naar voren is gebracht, in het bijzonder de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020.
Voor vergoeding van geestelijk letsel is op grond van art. 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in art. 6:106, lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Uit de thans beschikbare informatie kan niet worden afgeleid of sprake is van in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nader onderzoek daarnaar zou noodzakelijk zijn. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan brengen niet mee dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van het restant van de vordering tot immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als bedoeld in art. 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Voor genoemd restant zal de rechtbank [slachtoffer 1] derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 1.458,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 1] .

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van zes maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen één dag na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Inforsa Hilversum, op het adres Noordse Bosje 43 te Hilversum en zich nadien zal blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
* zich laat diagnosticeren en daaruit voorvloeiend zich laat behandelen door De Waag Amersfoort of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra verdachte daartoe de instructie krijgt van de reclassering en/of zijn behandelaren. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De behandeling richt zich tenminste op agressie/ emotieregulatie problematiek en voorts elke andere, door zijn behandelaren voorgeschreven module. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zich laat behandelen door Jellinek FACT te Hilversum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra verdachte daartoe de instructie krijgt van de reclassering en/of zijn behandelaren. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* zich zal onthouden van het gebruik van harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.458,50, bestaande uit een vergoeding voor materiële schade van € 458,50 en een vergoeding van € 1.000,00 voor immateriële schade;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 17,95 af;
  • verklaart [slachtoffer 1] ten aanzien van het restant van zijn vordering van € 9.333,70 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag van
€ 1.458,50, te vermeerderen met de wettelijke rente voormeld bedrag vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat 1.458,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 24 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en S.J.A. Rosendahl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten schade aan de linkerlong, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht ter hoogte van van het oog, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in het gezicht ter hoogte van van het oog, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht ter hoogte van het oog, althans in het lichaam, te steken en/of te prikken en/of te snijden en/of te slaan en/of te stompen en/of te slaan met zijn hand/vuist tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 2] ;
3:
hij, op of omstreeks 20 juni 2020 te Hilversum, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een Walther P99 gelijkend balletjes pistool heeft voorhanden gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij een schriftelijk stuk, genummerd 020194256, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 2 tot en met 186. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 150.
3.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020.
4.pagina 13.
5.een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring van 24 juli 2020 van J. Eleven, forensisch arts FMG, GGD Gooi en Vechtstreek, pagina 146.
6.pagina 50.
7.pagina 51 en 52.