4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Onder feit 1 is verdachte ten laste gelegd dat zij [getuige 1] – een medewerker van Altrecht die verdachte op 17 oktober 2019 aan de telefoon kreeg – heeft bedreigd door tegen deze [getuige 1] te zeggen dat zij de gasleiding van haar eigen woning heeft doorgesneden, haar huis heeft gebarricadeerd en dat niemand erin komt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het dossier niet blijkt dat [getuige 1] zich in de directe nabijheid van de woning van verdachte bevond. Daaruit volgt dat de (be)dreiging die van de woorden van verdachte uitging zich niet direct tegen [getuige 1] richtte. Uit het dossier blijkt wel dat men vreesde voor een ontploffing die direct gevaar en schade voor de omwonenden tot gevolg zou kunnen hebben.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het door artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed ook op het spel kan staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking heeft (Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400). De bedreiging kan kortom tegen de een zijn gericht, terwijl zij tegen de ander wordt geuit. Dit betekent echter niet dat elke mededeling dat een ander iets zal worden aangedaan, een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe relatie tussen de degene tegen wie de bedreiging wordt geuit (vreesobject) en degene tegen wie de bedreiging is gericht(schadeobject). Hierbij kan gedacht worden aan een familieverband, zoals een bloedverwantschap in de eerste graad. Wanneer bijvoorbeeld een moeder wordt bedreigd met de mededeling dat haar kind iets zal worden aangedaan, dan kan dit een inbreuk opleveren op de persoonlijke vrijheid van de moeder (vgl. Hoge Raad 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1790). Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het onderhavige geval deze nauwe relatie tussen het vreesobject, [getuige 1] van Altrecht, en het schadeobject, de onbekend gebleven personen/omwonenden voor wie de eventuele verwezenlijking van de bedreiging een gevaar had kunnen opleveren. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de uitlatingen van verdachte aan [getuige 1] een vergelijkbare inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [getuige 1] opleveren als een bedreiging die op [getuige 1] zelf betrekking had gehad. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [getuige 1] .
Bewijsmiddelen feit 2
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [hoofdagent 1] :
De straten als benoemd in dit proces verbaal bevinden zich in de stad Utrecht. Op 17 oktober 2019 kreeg ik de melding om te gaan naar de [adres] . Aldaar zou de bewoonster genaamd [verdachte] , de gasleiding hebben doorgesneden in haar woning en zij zou hebben gezegd de woning op te blazen. Ik, verbalisant, ben vervolgens met collega [hoofdagent 2] naar de achterzijde van de woning gelopen via de tuin van perceelnummer [nummer] . Toen ik verbalisant [hoofdagent 1] via een stoel tegen het hek van [verdachte] op klom kwam [verdachte] naar buiten via de achterdeur naar de tuin. Ik hoorde haar zeggen dat ik niet de tuin in mocht komen en dat wanneer ik dat wel deed zij haar honden tegen mij in zou zetten. Ik zag dat ze hierna weer naar binnen ging. Ik zag dat ze kort hierop weer naar buiten kwam en een groot vleesmes in haar handen had. Ik zag en hoorde dat ze tegen mij en collega [hoofdagent 2] zei: "Kom maar de tuin in." of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat ze hierbij zwaaide met het mes in onze richting. Ik zag dat ze hierbij op ongeveer 3 meter van mij af stond.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [hoofdagent 2] :
Ik zag en hoorde dat de verdachte naar ons keek en riep, "als jullie mij tuin betreden dan stuur ik mijn honden op jullie af". Ik schrok op dat moment best wel omdat ik weet dat de verdachte twee herdershonden heeft waarvan er één van de politie is geweest, daardoor voelde ik mij bedreigd. Ik zag dat de verdachte de tuindeur weer dicht deed. Ik zag dat direct daarna de tuindeur weer openging. Ik zag en hoorde dat de verdachte weer naar ons keek en nu een groot mes in haar handen had en dat ze riep "kom maar kom maar deze kant op" Ik zag dat terwijl ze dat zei de punt van het mes in onze richting wees. Ik schrok wederom van deze bedreiging. Ondanks dat er een hek tussen ons inzat schoot het even door mijn hoofd wat als ze dit grote mes mijn richting op gooit. Ik voelde mij bedreigd door deze bedreiging.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte:
Ik moet wel vermelden dat ik wel met een mes bezig was. Het kan dat ik daarmee gezwaaid heb: zo van je komt niet mijn tuin in.
V: Wat voor mes had je vast gehad?
A: Een koksmes.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de agenten heeft bedreigd met zware mishandeling. Daarbij heeft de rechtbank niet alleen gekeken naar de aard van de uitlatingen maar ook naar de omstandigheden waaronder en de context waarbinnen die uitlatingen zijn gedaan. Verdachte heeft in korte tijd tot twee keer toe dreigende uitlatingen gedaan richting de agenten, eerst door te dreigen haar twee herdershonden los te laten en daarna door te dreigen met een groot koksmes. Deze dreigende uitlatingen vonden plaats kort nadat de politie een melding had gekregen dat verdachte een gasleiding in haar eigen huis zou hebben doorgesneden. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat bij verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte haar dreigementen waar zou gaan maken.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen koksmes, maar een paletmes in haar hand had. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gelet op de eerdere verklaringen van verdachte bij de politie dat zij een koksmes in haar hand had.
Bewijsmiddelen feit 3:
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] :
Ik doe aangifte van stalking. Ik ben in het jaar 2002 getrouwd met [verdachte] . Sinds dat ik in september 2018 ben weggegaan bij [verdachte] is de ellende begonnen.
[verdachte] kon het niet accepteren dat ik bij haar weg ben gegaan. Zij heeft constant
contact gezocht via omwegen bij mijn vrienden, broer en werkgever om te achterhalen waar ik woon. Sinds dat ik weg ben gegaan bij [verdachte] , weet zij niet waar ik woonachtig ben. Ik wil absoluut niet dat dit bekend is bij [verdachte] . Zij probeert
echter met man en macht mijn adresgegevens te achterhalen. Dit doet zij door onder
andere diverse mensen van mijn werk, broer door hun te mailen en te appen etc. Tevens probeert [verdachte] mij zwart te maken bij mijn werkgever [werkgever] door te vertellen dat ik drugs gebruik, dat ik steel en dat ik medicijnen gebruik in de hoop dat ik mijn baan hierdoor kwijt raak. Ik ben bang dat ik door al deze beschuldigen daadwerkelijk mijn baan kwijt raak. Ik heb [verdachte] op alle fronten geblokkeerd zodat [verdachte] niet rechtstreeks contact met mij kan opnemen. Dit doet zij alleen via allerlei omwegen bij mijn broer, collega's en vrienden. Deze berichten overhandig ik u, zodat u deze bij de aangifte kunt voegen. Op 11 juli 2019, heb ik van mijn werkgever een brief ontvangen waarin vermeld staat dat het kantoor van schoonmaakbedrijf [werkgever] regelmatig telefonisch wordt benaderd door mijn ex vrouw [verdachte] . Dat zij op een zeer drammerige en slinkse wijze probeert te achterhalen wat mijn nieuwe adres is. Ik ben door deze aantijgingen zeer beperkt in mijn doen en laten. Het beheerst mijn leven en ik vind het lastig om de dag goed door te komen. Bij de aangifte zijn diverse stukken gevoegd
Gevoegde bijlagen bij het proces-verbaal van aangifte:
Mail kantoor [werkgever]
11 juli 2019
Geachte mevrouw [aangever] , beste [aangever]
Met deze brief wil ik je informeren dat de medewerkers op het kantoor van
Schoonmaakbedrijf [werkgever] , regelmatig telefonisch worden benaderd door jouw ex-vrouw; mevr. [verdachte] , die op zeer drammerige- en slinkse wijze probeert erachter te komen wat jouw nieuwe adres is. Dit wordt als zeer vervelend ervaren.
Met vriendelijke groet,
Schoonmaakbedrijf [werkgever]
E-mail [verdachte] aan [werkgever] (werkgever aangever)
Van: [werkgever] < [e-mail] .nl>
Datum: 15 juli 2019 om 12:43:45 CEST
Aan: " [e-mail] @ziggo.nl" < [e-mail] @ziggo.nl> _ ..
Onderwerp: FW: Beste mevr [werkgever] . In dien u personeel, in gebroken heeft krijgt u bericht, wij zetten personen op zwarte lijst
Whatsapp [aangever]
[28-05-19 16:40:23] [verdachte] 2018: Als ik jou zus tegen kom, dan weet ze wat er gebeurt met al die problemen Waar ik nog steeds tegen aan loop
[23-04-19 12:36:19] [verdachte] 2018: Ik wil mijn erfgoed terug en al niets op internet zetten, en jij krijgt wat van je zus is
[15-01-19 11:53:36] [verdachte] 2018: Ik lieg nooit, en samen met mia, [werkgever] krijgt bewijs stelen, bel haar maar, ik blijf het hats lachen jij kent me echt niet, jij en je zus moeten uit kijken ik ben niet bang, voor jullie, als je wilt. Weten wie ik echt kan zijn bel de politie hahaha
[27-12-18 12:32:05] [verdachte] 2018: Ik weet dat ze een man heeft Maakniet uit ze zal boeten hihi
Messenger [aangever]
[B]
Beste [verdachte] , ik heb zojuist contact gehad met jou advocaat en die weet helemaal nergens van, er ligt dus ook helemaal niets bij de rechter volgens jou advocaat.
Ik heb afgesproken met hem dat hij mij laat weten wat er verder gaat gebeuren.
Verder verzoek ik je vriendelijk om GEEN contact met mij of [A] te zoeken hierover alles gaat vanaf nu via de advocaat. En [aangever] wil het netjes en rustig afwikkelen maar jij blijft maar moeilijk doen dus als de scheiding
zolang gaat duren dan is dat jou eigen schuld.
Groetjes [B] .
17 okt. 2018 17:45
[verdachte]
En vergeet niet, dat ik meer weet dan jij ik kan er voor zorgen dat ze haar baan verliest, laat haar mij niet boos maken ik ben niet gek.
10 okt. 2018 12:46
Verklaring [getuige 2]
Mevrouw [verdachte] gaf dan als antwoord dat ze er alles aan zou doen om mevrouw [aangever] kapot te maken. Ze uitte behoorlijk wat bedreigingen richting mevrouw [aangever] . Ondanks het feit dat ik aangaf dat dat voor niemand iets zou oplossen, was zij van mening dat ik er nog wel achter zou komen, waar zij toe in staat is. Ze zou er voor zorgen dat ze kapot ging. Ze bleef maar doorgaan en ik werd het zat om het aan te moeten horen. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen het contact met haar te verbreken en haar te blokkeren op Facebook.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Ik vroeg de heer [aangever] wat hij mij kon vertellen over de stalking van zijn zus
[aangever] door haar ex, [verdachte] . Ik hoorde hem zeggen dat hij bij het opnemen van de aangifte aanwezig was geweest. Hij was degene die alle berichten van [verdachte] had ontvangen omdat zij geen direct contact kreeg met zijn zus. Ook de werkgever van zijn zus was lastig gevallen door [verdachte] . Hij vertelde verder dat hij [verdachte] meerdere keren had verzocht om hem en zijn zus met rust te laten, maar dat zij gewoon door ging met het sturen van berichten via Messenger en WhatsApp.
Dit gebeurde ook nog nadat zij aangifte hadden gedaan. .
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik heb mevrouw [werkgever] een paar keer gebeld. Het klopt dat ik WhatsApp berichtjes heb gestuurd naar de broer van [aangever] .
Bewijsoverweging
Voor de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Wetboek van Strafrecht is volgens vaste jurisprudentie de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang.
Uit de weergegeven bewijsmiddelen volgt dat aan bovengenoemd criterium is voldaan.
Verdachte heeft nadat aangeefster de relatie en het contact met haar heeft verbroken via de omgeving van aangeefster geprobeerd om toch in contact met aangeefster te komen. Gedurende een langere periode heeft verdachte meerdere malen en op een indringende wijze contact gezocht met de broer, de werkgever, de collega’s en een vriendin van aangeefster met als doel om achter het adres van aangeefster te komen. Verdachte heeft zich daarbij meerdere malen negatief uitgelaten over aangeefster en bedreigingen geuit. Dat daarbij geen direct contact heeft plaatsgevonden met aangeefster, maakt niet dat deze handelingen niet als belagingshandelingen kunnen worden aangemerkt. Door de wetgever zijn als belagingshandeling ook aangemerkt die gedragingen waarbij de belager zich richt tot familieleden, de werkgever, collega’s, en vrienden van het slachtoffer (zie Kamerstukken II 1997/98, 25768, nr. 5). Dergelijke handelingen kunnen immers bijdragen aan het beklemmende gevoel waarmee een slachtoffer van belaging doorgaans wordt geconfronteerd en ondermijnen (daarmee) een normaal functioneren van het slachtoffer.
Wederrechtelijkheid van het handelen
Verdachte heeft verklaard dat zij contact had met de broer en het werk van aangeefster omdat er dingen met betrekking tot de scheiding moesten worden geregeld. De rechtbank maakt uit de WhatsApp-gesprekken (die zich in het dossier bevinden) op dat dit in het begin misschien zo was, maar dat al op 17 oktober 2018 door de broer van aangeefster aan verdachte duidelijk is gemaakt dat alles via de advocaat gaat en dat verdachte moet stoppen met het sturen van berichten. Verdachte is toch doorgegaan met het sturen van berichten, terwijl vanaf dit moment zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat het contact niet gewenst was. Overigens is de aard en inhoud van de berichten zodanig dat het voor verdachte ook zonder die waarschuwing duidelijk had moeten zijn dat dergelijke berichten ongewenst waren.
Bewijsmiddelen feit 4:
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] :
Ik doe aangifte van smaad. Mijn eer/goede naam is door de verdachte [verdachte] aangerand doordat ik op sociaal media zwart ben gemaakt. De verdachte had het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Dit bleek mij uit het volgende: Ik wil u vertellen dat mijn buurvrouw [verdachte] , wonende op de [adres] te [woonplaats] , aangifte tegen mij heeft gedaan van mishandeling. Hierover ben ik al gehoord als verdachte. Nu is er dus een filmpje verschenen op YouTube. In het filmpje zijn geen gezichten te zien. Wel is er te horen dat een vrouwenstem welke ik herken als die van de verdachte [verdachte] zegt: “Dat ding staat op de invalideparkeerplaats. Ik moet weg ik met boodschappen doen. Dat ding staat in de weg. Dit is toch niet normaal. En ik word net gewoon geschopt door meneer [benadeelde] .”
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 18 oktober 2019, ontving ik, van de aangever een bericht met daarbij het filmpje waar naar verwezen wordt in de aangifte. Ik zag dat het filmpje op een mobiele telefoon werd afgespeeld en werd gefilmd met een andere mobiele telefoon. Ik zag dat het om een filmpje ging op de website YouTube met de naam [verdachte] Silva [verdachte] en dat er vier weergaven waren. Er waren geen likes of dislikes geplaatst bij het filmpje. Er is een vrouwenstem te horen, waardoor wordt gezegd dat zij weg moet in verband met vrijwilligerswerk. Door de vrouwenstem wordt vervolgens gezegd: "en ik word net gewoon geschopt door de heer [benadeelde] .”
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik dat heb gezegd. Ik heb een vriendin gebeld en gevraagd hoe ik het filmpje op YouTube moest zetten. Ik wilde hem terugpakken.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van voorgaande bewijsmiddelen vast dat verdachte een filmpje op YouTube heeft gezet, althans dat heeft laten doen door een ander, met daarin de tekst zoals omschreven op de tenlastelegging. De rechtbank dient te beoordelen of daarmee ook sprake is van smaad.
Voor bewezenverklaring van smaad in de zin van artikel 261 lid 1 Sr moet sprake zijn van het opzettelijk aanranden van iemands eer of goede naam, door een beschuldiging van een – min of meer – concreet omschreven misdrijf of een zodanig omschreven feit dat strijdig is met de positieve moraal, welk feit geschikt moet zijn om iemands integriteit aan te tasten. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit vereiste voldaan. Verdachte beschuldigt aangever namelijk van een concreet misdrijf (mishandeling).
De beschuldiging moet voorts zijn gedaan met het oogmerk van belediging en met het kennelijke doel om aan die beschuldiging ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van ‘het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven’ kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. Wel moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat die mededeling is gedaan met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven. De raadsvrouw en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat aan dit vereiste niet is voldaan.
De rechtbank oordeelt anders en overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat publicatie van een filmpje op YouTube en de inhoud daarvan in het openbaar plaatsvindt, met het kennelijke doel om daar ruchtbaarheid aan te geven. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank ook op dat dit haar doel was. Zij wilde aangever terugpakken. Dat het filmpje op YouTube uiteindelijk ‘maar’ vier keer is bekeken doet daaraan niet af. Evenmin is aannemelijk geworden dat het filmpje (enkel) is geplaatst op een besloten YouTube-omgeving, waartoe alleen verdachte toegang had. De politie heeft (de hyperlink naar) het filmpje immers van aangever ontvangen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad.