ECLI:NL:RBMNE:2020:3918

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inschaling bij verticale doorstroom in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Financiën over de inschaling van de eiser in een nieuwe functie. Eiser, werkzaam bij de belastingdienst, was per 1 februari 2019 aangesteld als fiscalist, maar was ontevreden over zijn inschaling in salarisschaal I, trede 8. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en het bestreden besluit, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2014 werkzaam is bij de belastingdienst en dat hij vanaf 1 januari 2015 als heffingsspecialist werkte. Eiser stelde dat hij in salaristrede 10 had moeten worden ingeschaald, omdat hij relevante kennis en ervaring had, en dat interne en externe kandidaten gelijk behandeld moesten worden. De rechtbank oordeelde dat verweerder een grote beoordelingsruimte heeft bij inschaling en dat de inschaling van eiser op trede 8 correct was, gezien de gehanteerde werkwijze bij verticale doorstroom. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gelijk geval tussen eiser en externe kandidaten, en dat de inschaling van eiser niet onjuist was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Blok),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr.drs. A.A.W.M. van Gerwen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2019 aangesteld in de functie fiscalist bij [team] , standplaats [standplaats] (de nieuwe functie). Verweerder heeft eiser ingeschaald in salarisschaal I, trede 8. Eiser heeft in februari 2019 het salaris ontvangen dat behoort bij die inschaling.
Eiser heeft tegen het primaire besluit en tegen de salarisstrook van februari 2019 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 17 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is sinds 2014 werkzaam bij [ Werkgever 1] , [Afdeling] in [standplaats] . Vanaf 1 januari 2015 is hij werkzaam bij [Werkgever 2] als heffingsspecialist. Voor die werkzaamheden was hij ingeschaald in salarisschaal F, laatstelijk met salaristrede 14. Hij verrichtte vanaf 1 januari 2015 ook werkzaamheden op salarisniveau I.
2. Verweerder heeft eiser ingeschaald in salarisschaal I, salaristrede 8, omdat deze salarisschaal I behoort bij de nieuwe functie en salaristrede 8 één periodiek hoger is dan het salaris dat eiser kreeg in zijn oude functie.
3. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder eiser juist heeft ingeschaald. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser terecht is ingeschaald in salarisschaal I. Eiser vindt echter dat hij in salaristrede 10 had moeten worden ingeschaald en niet in salaristrede 8.
4. Eiser voert aan dat hij in salaristrede 10 moet worden ingeschaald, omdat hij relevante kennis en ervaring heeft, zoals in de vacaturetekst staat vermeld als reden voor hogere inschaling. Daarnaast was het beleid waarop verweerder het besluit baseert ten tijde van eisers sollicitatie niet algemeen bekend, zodat het op dat moment niet had te gelden als beleid. Eiser voert verder aan dat interne als externe kandidaten gelijk behandeld moeten worden. Eiser heeft tien jaar werkervaring en zou daarom net als een externe kandidaat in schaal I, salaristrede 10 ingeschaald moeten worden. Eiser doet in dit kader tevens een beroep op artikel 3.1.3.1 van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB). Eiser wijst erop dat volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de overheid gelijke gevallen op gelijke wijze moet behandelen. Er is volgens eiser geen concrete rechtvaardigingsgrond om externe kandidaten wel in te schalen op basis van jaren werkervaring en interne kandidaten niet. Eiser stelt dat de uitspraak [2] van de CRvB waarnaar verweerder in het bestreden besluit verwijst, op zijn geval niet van toepassing is, omdat verweerder in die uitspraak uitging van een andere inschalingssystematiek waarbij de externe kandidaat werd ingeschaald op basis van het laatstgenoten salaris.
5. Zoals verweerder onder verwijzing naar rechtspraak van de CRvB terecht in het bestreden besluit opmerkt, heeft verweerder een grote beoordelingsruimte bij het inschalen van zijn medewerkers. De rechtbank dient de inschaling dan ook terughoudend te toetsen. Dat het, zoals eiser aanvoert, bij die uitspraak ging om een andere inschalingssystematiek, maakt het toetsingskader niet anders.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers overstap naar de nieuwe functie valt onder wat verweerder noemt verticale doorstroom. De rechtbank overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder ten tijde van eisers sollicitatie de werkwijze hanteerde om bij verticale doorstroom de werknemer te plaatsen in de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal en de werknemer één periodiek erbij te geven. Dit blijkt immers uit het document
[document]van 16 november 2018 [3] , waarin onder punt 16 staat ‘dat bij verticale doorgroei het volgende wordt toegepast: namelijk indeling in de hogere schaal behorende bij de functie waarin de medewerker is benoemt en het nieuwe salaris ligt minimaal één salarisperiodiek hoger dan het huidige salaris’. Nog los van de vraag of deze werkwijze ten tijde van eisers sollicitatie formeel kan worden aangemerkt als beleid, is ter zitting door eiser verklaard dat hij met deze werkwijze bekend was. Een medewerker van HR had een schriftelijke versie van dit beleid hem immers overhandigd. Verder is eiser bij e-mail van 24 januari 2019 door zijn teamleider verteld dat dit de wijze van inschaling is. Deze werkwijze is naderhand vastgelegd in het wervings- en selectiebeleid 2019 [4] , waarmee de Centrale Ondernemingsraad op 27 juni 2019 heeft ingestemd. Dat de vastlegging van deze werkwijze ná eisers sollicitatie heeft plaatsgevonden, maakt niet dat verweerder deze werkwijze niet al eerder -dus ten tijde van eisers sollicitatieprocedure- mocht toepassen.
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder eiser op grond van de gehanteerde werkwijze heeft mogen inschalen op trede 8. Zoals hiervoor al is overwogen, is dit een terughoudende toets. Door eiser in te schalen op salarisschaal I, salaristrede 8 heeft verweerder de door hem gehanteerde werkwijze op juiste wijze toegepast. In de vacaturetekst van de nieuwe functie staat dat bij aanwezigheid van relevante kennis, ervaring of om arbeidsmarktoverwegingen, inschaling op een hogere positie in de betreffende salarisschaal kan plaatsvinden. Dat eiser die relevante kennis en ervaring heeft, is niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat verweerder eiser in afwijking van zijn werkwijze in een hogere salaristrede had moeten inschalen. Daar waar eiser ter zitting heeft gewezen op een andere interne kandidaat die drie periodieken omhoog is gegaan bij zijn plaatsing in dezelfde functie als eiser, is geen sprake van een gelijk geval. Die bewuste collega was aanvankelijk in een veel lagere trede van salarisschaal F ingeschaald dan eiser. Als gevolg van diens overstap naar de nieuwe functie heeft verweerder hem vervolgens ingeschaald op de laagste trede (trede 0) van salarisschaal I. Ook in dat geval heeft verweerder de door hem gehanteerde werkwijze gevolgd. Dit betekende voor de bewuste collega inderdaad dat hij effectief drie periodieken erbij had gekregen. In deze omstandigheid ligt evenwel geen aanleiding om eiser, die dus uit een hogere trede van salarisschaal F kwam, ook drie periodieken erbij te geven. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
8. Met de beroepsgrond dat hij als externe kandidaat had moeten worden ingeschaald en dat verweerder handelt in strijd met artikel 3.1.3.1. van het PUB, doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond faalt al, omdat eiser geen externe kandidaat is en hij hieraan ook niet gelijk is gesteld. Wat betreft de inschaling is er daarom geen sprake van een gelijk geval. Voor interne kandidaten zoals eiser geldt de werkwijze als omschreven in rechtsoverweging 6. Dit is een andere werkwijze dan door verweerder wordt gehanteerd ten aanzien van externe kandidaten. Verweerder heeft de vrijheid om dit onderscheid te maken. Het onderscheid op zich maakt eisers inschaling dus niet onjuist.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3175
2.uitspraak van 5 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN4423
3.bijlage 5 van de stukken
4.bijlage 12 van de stukken