ECLI:NL:CRVB:2016:3175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ontslag wegens plichtsverzuim en nevenwerkzaamheden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarbij appellant onvoorwaardelijk ontslag is verleend wegens ernstig plichtsverzuim. Appellant was werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en had nevenwerkzaamheden verricht zonder deze te melden aan zijn leidinggevenden. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door nevenwerkzaamheden te verrichten die in strijd zijn met de Gedragscode van de DJI. De Raad stelt vast dat appellant deze werkzaamheden niet heeft gemeld, wat in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit zijn functie. De opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag wordt door de Raad als niet onevenredig beoordeeld, gezien de ernst van de gedragingen en de eerdere waarschuwingen die appellant had ontvangen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er geen gelijke gevallen zijn aangetoond. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.