ECLI:NL:RBMNE:2020:3882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
UTR 20 / 17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toekenning van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo en de rol van de zoon van eiser

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 1 september 2020, wordt de zaak behandeld van eiser, die lijdt aan meerdere medische aandoeningen, waaronder een dwarslaesie, waardoor hij rolstoelgebonden is. Eiser had eerder een maatwerkvoorziening voor hulp in het huishouden, maar na een nieuwe aanvraag heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht een nieuwe maatwerkvoorziening toegekend, die aanzienlijk minder uren omvatte. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt. De rechtbank moet beoordelen of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en of hij recht heeft op extra uren voor maaltijdverzorging. De rechtbank concludeert dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank oordeelt dat verweerder moet onderzoeken of de zoon van eiser in staat is om de gebruikelijke zorg te verlenen. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om dit gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/17 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen

1.a

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,

(gemachtigde: E. Chahid).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiser heeft meerdere medische aandoeningen, waaronder een dwarslaesie, als gevolg waarvan hij (onder andere) rolstoel gebonden is.
1.1.
Eiser had eerder vanaf 27 maart 2017 tot en met 26 maart 2019 een maatwerkvoorziening hulp in het huishouden voor 6,5 uur per week (339 uur per jaar [1] ) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). [2]
1.2.
Naar aanleiding een nieuwe aanvraag heeft verweerder op 10 april 2019 (primair besluit 1) aan eiser een maatwerkvoorziening hulp in het huishouden toegekend vanaf 27 maart 2019 tot en met 26 maart 2021. Eiser krijgt totaal 4 uur per week (209 uur per jaar). [3] Eiser krijgt deze maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb als zijn zoon, die op [.] 2019 achttien jaar wordt, zich per die datum bij eiser uitschrijft en eiser een pgb-plan inlevert dat vervolgens door verweerder moet worden goedgekeurd. Eiser dient uiterlijk op 1 juli 2019 een bewijs van uitschrijving van zijn zoon aan verweerder te verzenden.
1.3.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
1.4.
In het besluit van 14 mei 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening hulp in het huishouden toegekend in de vorm van een pgb voor de periode van 27 maart 2019 tot en met 11 juni 2019 omdat vanaf 11 juni 2019 eisers zoon, die dan achttien jaar is, wordt geacht de huishoudelijke taken over te nemen.
1.5.
In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen de aankondiging in het besluit van 10 april 2019 dat zijn zoon vanaf [.] 2019 huishoudelijke hulp moet verlenen, niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiser, gericht tegen de weigering een maaltijdvoorziening toe te kennen, ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 21 juli 2020 via een Skype‑verbinding. Eiser was hierbij aanwezig met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

Heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 april 2019?
2. De rechtbank moet eerst ambtshalve beoordelen of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 april 2019. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en legt hieronder uit waarom.
3. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan wordt verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. [4] Uit de bezwaarclausule onder het besluit van 10 april 2019 blijkt dat verweerder voor het maken van bezwaar de elektronische weg heeft geopend via internet waar via
www.utrecht.nl/bezwaarbezwaar kan worden gemaakt. Ook kan per brief bezwaar worden gemaakt. Eiser heeft op 22 mei 2019 een e-mailbericht gestuurd met als onderwerp ‘bezwaar pgb [...] ’. Eiser heeft dus weliswaar tijdig maar niet op een door verweerder voorgeschreven wijze bezwaar gemaakt. Hieruit volgt dat eiser in verzuim was. Verweerder heeft eiser op 24 mei 2019 de gelegenheid geboden om alsnog zijn bezwaarschrift schriftelijk, per fax of digitaal op
www.utrecht.nl/bezwaarin te dienen. Eiser heeft op 24 mei 2019 alsnog via het daartoe bestemde formulier digitaal bezwaar gemaakt waarmee hij het verzuim heeft hersteld. [5] Hieruit volgt dat het bezwaar van 22 mei 2019 ontvankelijk is.
Heeft eiser recht op extra uren voor maaltijdverzorging?
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen uren heeft toegekend voor de maaltijdbereiding. Voor eiser, als dwarslaesie patiënt, is het soort en de verhouding van de voeding net als de verdeling ervan over de dag van essentieel belang. Een maaltijdvoorziening zoals de Maaltijdservice Utrecht is voor eiser dan ook geen passende algemene voorziening.
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van verweerders beleid onder maaltijdverzorging wordt verstaan: het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten en het opwarmen van de warme maaltijd. [6] Niet in geschil is dat eiser hiertoe in staat is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er voor eiser ook geen noodzaak bestaat voor een aanvullende maatwerkvoorziening in de vorm van maaltijdbereiding. Niet is gebleken dat eiser hiertoe zelf niet in staat is en dat hij daarbij ondersteuning nodig heeft. Eiser heeft op de zitting in dit verband gesteld dat hij een beperking heeft in zijn schouder waardoor hij niet boven zijn hoofd kan reiken. Nog daargelaten dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd, heeft eiser op de zitting ook gezegd dat hij een aangepaste keuken kan krijgen op grond van de Wmo, maar dat hij dit heeft geweigerd omdat hij niet zelf wil gaan koken. Dat eiser niet zelf wil koken is geen reden voor het toekennen van een aanvullende maatwerkvoorziening voor de maaltijdbereiding.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser evenmin kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hij geen gebruik kan maken van een maaltijdvoorziening zoals de Maaltijdservice Utrecht. Een maaltijdvoorziening kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke dienst die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat, als deze dienst daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin betrokkene tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en door een persoon als betrokkene financieel kan worden gedragen. [7] Met wat eiser heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de maaltijden van een maaltijdvoorziening voor hem - gezien het dieet dat hij moet volgen vanwege zijn dwarslaesie - ongeschikt zijn dan wel dat een maaltijdvoorziening geen maaltijden kan bieden die voldoen aan zijn dieet-wensen. Niet kan dus worden ingezien dat een maaltijdvoorziening voor eiser niet adequaat is. Deze grond slaagt niet.
Heeft eiser vanaf [.] 2019 geen recht meer op 4 uur hulp bij het huishouden?
7. Verweerder heeft in het besluit van 10 april 2019 aan eiser 4 uur per week hulp bij het huishouden toegekend vanaf 27 maart 2019 tot en met 26 maart 2021. In dat besluit staat dat eisers inwonende zoon op [.] 2019 achttien jaar wordt en dat hij vanaf die leeftijd hulp bij het huishouden zal moeten verlenen. Verweerder stelt dat voor het toekennen van een pgb een voorwaarde is dat eisers zoon zich per [.] 2019 uitschrijft. Eiser moet hiervan uiterlijk 1 juli 2019 een bewijs inleveren.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aankondiging in het besluit van 10 april 2019 dat eisers zoon als hij achttien jaar wordt, hulp bij het huishouden moet verlenen, niet gericht is op rechtsgevolg. Verweerder heeft eisers bezwaar voor zover gericht tegen deze aankondiging dan ook niet‑ontvankelijk verklaard. Verder stelt verweerder dat het besluit van 10 april 2019 is achterhaald door het besluit van 14 mei 2019, welk besluit in rechte vaststaat omdat eiser daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Volgens verweerder is artikel 6:19 van de Awb niet van toepassing omdat het besluit van 14 mei 2019 is genomen voordat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 april 2019.
9. Eiser heeft aangevoerd dat de voorwaarde dat zijn zoon zich uiterlijk op [.] 2019 moet uitschrijven deel uitmaakt van het besluit van 10 april 2019 zodat zijn bezwaar op dat punt ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verder voert eiser aan dat het besluit van 14 mei 2019 een wijziging bevat ten opzichte van het besluit van 10 april 2019, zodat zijn bezwaar tegen beide besluiten gericht moet worden geacht.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aankondiging in het besluit van 10 april 2019 (inhoudende dat eisers zoon als hij op [.] 2019 achttien jaar is geworden, hulp in het huishouden moet gaan verlenen) niet gericht is op rechtsgevolg maar een mededeling van informatieve aard is. Als eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat zijn zoon zich op [.] 2019 heeft uitgeschreven, heeft dit bovendien als zodanig niet direct gevolg voor de toegekende maatwerkvoorziening. Dit gevolg kan pas intreden nadat verweerder daarover een besluit heeft genomen. [8] Verweerder heeft dat op 14 mei 2019 gedaan.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eisers bezwaarschrift niet mede betrekking heeft op het besluit van 14 mei 2019, niet kan worden gevolgd en legt dat hieronder uit
11.1.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
In het tweede lid van artikel 6:19 van de Awb is bepaald dat het eerste lid ook geldt indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
11.2.
De rechtbank oordeelt dat reeds omdat verweerder in het besluit van 14 mei 2019 de periode van de in het besluit van 10 april 2019 toegekende maatwerkvoorziening heeft gewijzigd, sprake is van een wijziging van het besluit van 10 april 2019 als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Ook stelt de rechtbank vast dat verweerder de in het besluit van 10 april 2019 aan eiser verleende termijn om uiterlijk op 1 juli 2019 een bewijs van uitschrijving van zijn zoon te overleggen, niet heeft afgewacht. Omdat eiser bezwaar heeft gemaakt op 22 mei 2019, dus nadat verweerder het wijzigingsbesluit van 14 mei 2019 heeft genomen, doet de situatie als bedoeld in het eerste lid van artikel 6:19 van de Awb zich inderdaad niet voor, maar wel de situatie als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. . De ratio van artikel 6:19 van de Awb - die voor zover hier van belang ziet op het voorkomen van verlies van rechtsbescherming als gevolg van het nemen van opvolgende besluiten hangende bezwaar - brengt met zich mee dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet mede gericht heeft geacht tegen het wijzigingsbesluit van 14 mei 2019. Verweerder heeft dit niet onderkend en is er dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat dit besluit in rechte vaststaat.
12. Uit wat hiervoor staat volgt dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar en geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of de zoon van eiser in staat moet worden geacht de gebruikelijk zorg/hulp bij het huishouden te verlenen. Omdat verweerder dit niet heeft onderzocht is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd is de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dit betekent dat er nu nog niet definitief wordt beslist op het beroep.
13. Om het gebrek te herstellen zal verweerder moeten onderzoeken of eisers zoon in de periode van [.] 2019 tot 26 februari 2020 de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden voor 4 uur per week in staat was om de gebruikelijke zorg te verlenen.
14. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om dit gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak gestempeld. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder weten of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
15. Om het geschil definitief te kunnen beëindigen stelt de rechtbank eiser in de gelegenheid om zijn stelling dat hij vanaf [.] 2019 hulp bij het huishouden heeft ingekocht, met objectieve gegevens te onderbouwen. Eiser krijgt hiervoor een termijn van zes weken vanaf de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken vanaf de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden, aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken vanaf de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden, het gebrek te herstellen;
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen zes weken vanaf de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden, in te gaan op wat de rechtbank onder punt 15. heeft overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 1 september 2020 door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.105 uur per jaar voor lichte/zware huishoudelijke taken en 234 uur per jaar voor verzorging van de was en de maaltijden en extra schoonmaak.
2.Zie het gespreksverslag van 16 maart 2017 en het besluit van 7 april 2017.
3.105 uur per jaar als basis, 39 uur voor hoger niveau van schoonhouden en 65 uur voor de verzorging van de was (kleding, zware was, beddengoed). Zie het gespreksverslag van 12 maart 2019.
4.Artikel 2:15 van de Awb.
5.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:445.
6.Dit staat in de Beleidsregels Wmo, Gemeente Utrecht (in werking getreden 1 januari 2019).
7.Zie punt 4.3.2 van de uitspraak van de CRvB van 11 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4039.
8.Vergelijk punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2404.