ECLI:NL:CRVB:2017:2404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
16/6638 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mededeling over de taaleis in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Het college had in een brief van 25 november 2015 aan de appellant meegedeeld dat hij moest voldoen aan de taaleis en dat hij bewijs moest leveren voor 11 december 2015. Indien hij dit niet deed, zou hij een taaltoets moeten afleggen. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelde de appellant dat de brief wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt, omdat het college een verplichting had opgelegd. De Raad oordeelde echter dat de mededeling van het college niet op rechtsgevolg was gericht en enkel informatief van aard was. De Raad verwees naar de relevante artikelen in de PW en concludeerde dat de verplichting tot het afleggen van een toets pas ontstaat als de appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de taaleis. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6638 PW

Datum uitspraak: 27 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2016, 16/2649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Kavi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 25 november 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat voor hem vanaf 1 juli 2016 de taaleis geldt en dat hij voor 11 december 2015 een bewijsstuk moet inleveren waaruit blijkt dat hij aan de taaleis voldoet. Indien hij dit nalaat moet hij een taaltoets doen om vast te stellen op welk niveau hij de Nederlandse taal beheerst. Indien appellant de gegevens niet op tijd inlevert, kan dit gevolgen hebben voor het recht op bijstand.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de brief van 25 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 25 november 2015 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief is van informatieve aard en vormt slechts een kennisgeving van de in de PW neergelegde taaleis. Het niet inleveren van de gevraagde bewijsstukken heeft geen gevolgen voor het recht op bijstand. Appellant heeft geen stukken overgelegd en er zijn geen maatregelen getroffen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt dat de brief als een besluit moet worden aangemerkt omdat het college hierin een verplichting heeft opgelegd dat het bewijs binnen een bepaalde termijn moet worden ingeleverd en erop heeft gewezen dat het hieraan niet voldoen gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 18b, eerste tot en met derde lid, van de PW is over de beheersing van de Nederlandse taal, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Het college verlaagt de bijstand (…) indien naar zijn oordeel een redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
2. Het college neemt een toets bij de belanghebbende af, indien belanghebbende:
a. niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;
b. geen diploma inburgering (…) kan overleggen;
c. geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.
(…)
3. Indien de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid, geacht aanwezig te zijn.”
4.2.
Gelet op 4.1 is de mededeling van het college dat appellant bewijs moet leveren dat hij voldoet aan de taaleis en dat het hieraan niet (tijdig) voldoen gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand, te beschouwen als een niet op rechtsgevolg gerichte mededeling van informatieve aard. Het betoog van appellant dat het wel een besluit is omdat het college een verplichting tot het verstrekken van gegevens heeft opgelegd en dat het hieraan niet voldoen reeds gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand, slaagt niet. Het niet voldoen aan het verzoek heeft immers als zodanig geen gevolg voor het recht op bijstand. Dit gevolg in de vorm van een verlaging van de bijstand kan pas intreden bij een besluit over het recht op bijstand, nadat het college de beheersing van de Nederlandse taal heeft beoordeeld aan de hand van een toets. De verplichting tot het afleggen daarvan ontstaat pas als de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de PW.
4.3.
.Uit 4.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 25 november 2015 geen besluit is in de zin van 1:3 van de Awb, zodat het college het daartegen gerichte bewaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

JL