De beoordeling van de rechtbank
Ten aanzien van de afgewezen aanvraag om een autoaanpassing
2. Eiseres heeft aangevoerd dat met het gecensureerde adviesrapport van [organisatie 1] en de door haar verstrekte informatie voldoende duidelijk is dat de gevraagde autoaanpassing moet worden toegekend. Uit de gecensureerde versie van het adviesrapport volgt dat het advies is om eiseres de gevraagde autoaanpassing toe te kennen. Verweerder heeft eiseres dan ten onrechte tegengeworpen dat zij gebruik heeft gemaakt van haar inzage- en blokkeringsrecht, door niet het volledige adviesrapport van verweerder kenbaar te maken, waardoor volgens verweerder noodzakelijke gegevens ontbreken. Ook is het onderzoek van verweerder volgens eiseres niet gericht geweest op de vraag of eiseres wel voldoende wordt gecompenseerd in haar vervoersbehoeften.
3. Volgens verweerder is de aanvraag op goede gronden afgewezen, omdat aan de medisch adviseur van [organisatie 1] realistische vragen zijn gesteld en het adviesrapport noodzakelijke gegevens bevat om de aanvraag te kunnen beoordelen. De gecensureerde versie van het adviesrapport is daartoe ontoereikend.
4. De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
5. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015, aanhef en onder a en b bepaalt dat het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 een medisch advies heeft gevraagd aan [organisatie 1] . De rechtbank stelt op basis van gedingstuk 19.2 voorts vast dat verweerder aan de medisch adviseur van [organisatie 1] onder meer specifiek heeft gevraagd of eiseres in staat geacht wordt gebruik te maken van het collectief vervoer. Daarmee ziet het onderzoek van verweerder naar het oordeel van de rechtbank, naast de noodzaak van een handbewogen rolstoel met elektrische ondersteuning, eveneens op de noodzaak van compensatie in haar vervoersbehoeften middels een autoaanpassing. De rechtbank acht het onderzoek daarmee toereikend toegespitst op de ondersteuningsvraag van eiseres.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres aan het medisch onderzoek haar medewerking heeft verleend, maar dat zij met inroeping van haar inzage- en blokkeringsrecht heeft geweigerd het volledige medisch adviesrapport aan verweerder te verstrekken.
Eiseres heeft in de bezwaarfase een gecensureerde versie van adviesrapport overgelegd (gedingstuk 17.4 – 17.6). De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat eiseres in de gecensureerde versie in ieder geval het antwoord van de medisch adviseur op de vraag van verweerder of eiseres in staat wordt geacht gebruik te maken van het collectief vervoer volledig heeft weggelakt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de verplichting om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 ook in dat eiseres eraan meewerkt dat verweerder kennis kan nemen van de resultaten van het medisch onderzoek. Zonder dat laatste zou het eerste immers zinloos zijn voor het onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 mei 2020respectievelijk van 4 maart 2020. Door het antwoord van de medisch adviseur op de vraag omtrent het collectief vervoer, een van de relevante antwoorden voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres om een autoaanpassing, volledig weg te lakken, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
9. Dat eiseres zoals zij stelt, een inzage- en blokkeringsrecht heeft, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Op grond van artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet eiseres in de gelegenheid worden gesteld om van de uitslag en de gevolgtrekking van een onderzoek ter beoordeling van haar gezondheidstoestand als eerste kennis te nemen om te kunnen beslissen of daarvan mededeling wordt gedaan aan anderen. De in 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 opgenomen verplichting om in het kader van de toepassing van de Wmo 2015 de redelijkerwijs nodige medewerking te verlenen ter uitvoering van de wet doet aan het blokkaderecht geen afbreuk. Ook doet het blokkaderecht geen afbreuk aan de uit dit artikel voortvloeiende verplichting. Het is aan eiseres om een afweging te maken of zij al dan niet gebruik maakt van het blokkaderecht met de bijbehorende gevolgen.
10. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, terwijl eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende medewerkingsverplichting. Verweerder heeft het recht op een maatwerkvoorziening in de vorm van een autoaanpassing niet kunnen vaststellen en daarom de aanvraag van eiseres mogen afwijzen. Het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit van 24 januari 2019 (met kenmerk
Ten aanzien van de afgewezen aanvraag om een handbewogen rolstoel met elektrische ondersteuning
11. Eiseres heeft ook aangevoerd dat verweerder, kort gezegd, het besluit over de handbewogen rolstoel met elektrische ondersteuning in strijd met de wet- en regelgeving alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft genomen. Eiseres acht het niet juist dat verweerder voor de toekenning van de rolstoel [organisatie 3] als exclusieve leverancier handhaaft. Ook acht eiseres het onjuist dat verweerder het technisch onderzoek van [organisatie 2] afwacht. Volgens eiseres is voldoende duidelijk dat voor haar alleen de Icon A1 rolstoel met bijbehorende configuraties passend en toereikend is. Zij wenst deze rolstoel via [organisatie 4] ( [organisatie 4] ) toegekend te krijgen.
Verweerder heeft haar daar inmiddels ook een concrete en op haar toegesneden toezegging over gedaan. Het is dan in strijd met het vertrouwensbeginsel dat deze rolstoel niet aan haar wordt toegekend.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit medegedeeld voornemens te zijn aan eiseres een rolstoel met elektrische ondersteuning toe te kennen. Blijkens het bestreden besluit neemt verweerder pas een definitief herzien primair besluit hieromtrent, als verweerder het technisch advies van [organisatie 2] heeft ontvangen.
In beroep en ter zitting heeft verweerder verklaard dat verweerder eiseres inmiddels de onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan dat zij de Icon A1 met de door eiseres gewenste configuraties, als vermeld in het door eiseres overgelegd stuk, toegekend krijgt. Dit zou dan in [organisatie 4] via [organisatie 3] geleverd worden. Na de gedane toezegging is echter gebleken dat deze rolstoel niet meer door [organisatie 3] wordt geleverd en de door eiseres gewenste configuraties niet realiseerbaar dan wel niet veilig bleken, zodat het voor verweerder niet mogelijk lijkt de gedane toezegging na te komen.
13. De rechtbank stelt op basis van de in beroep en ter zitting door verweerder bevestigde onvoorwaardelijke toezegging van verweerder vast dat verweerder is teruggekomen van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt. Reeds om die reden is het beroep, voor zover gericht tegen de gegrond verklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit van 24 januari 2019 (met kenmerk [..] ), gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
14. In het kader van de finale beslechting van het geschil overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft eiseres de onvoorwaardelijke toezegging gedaan dat eiseres de door haar gewenste Icon A1 met gewenste configuraties via [organisatie 4] toegekend krijgt. Verweerder dient dan ook de inspanningen te verrichten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om deze toezegging te realiseren. De enkele stelling dat realisatie via [organisatie 3] niet mogelijk is en de door eiseres gewenste configuraties (veiligheids-)technisch niet haalbaar zijn, is daartoe onvoldoende. Verweerder zal moeten onderzoeken of de toezegging via een andere leverancier, in Nederland dan wel daarbuiten, redelijkerwijs gerealiseerd kan worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat partijen niet buiten de voor hun geldende en onder overweging 5. genoemde wet- en regelgeving mogen treden. Zo dient verweerder te onderzoeken en beoordelen of de Icon A1 rolstoel inclusief de door eiseres gewenste configuraties toereikend en passend is voor eiseres, waarbij de veiligheid van eiseres ook een aspect is. Eiseres dient hierbij de medewerking te verlenen die daartoe redelijkerwijs nodig is. Nu dit onderzoek door verweerder nog verricht moet worden, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van handbewogen rolstoel met elektrische ondersteuning moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiseres bij het bestreden besluit reeds een vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar heeft toegekend gekregen, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder tot vergoeding van die proceskosten te veroordelen.