Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [geboorteplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op zondag [2019] is het lichaam van eisers broer gecremeerd.
Op vrijdag 31 mei 2019 heeft [naam onderneming] ( [naam onderneming] ) eiser voor de crematiekosten gefactureerd.
Op 13 juli 2019 is eiser naar Vietnam gevlogen om aldaar de as van zijn broer uit te strooien. Op 3 augustus 2019 is eiser naar Nederland teruggekeerd.
Op 14 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van zowel de crematie van € 5.269,22 als de kosten van het vliegticket van € 1.275,-.
- de kosten van het vliegticket omdat het in artikel 11, eerste lid, van de Pw neergelegde territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen het verlenen van de gevraagde bijzondere bijstand.
- Van zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw om toch bijstand te verlenen, is verweerder niet gebleken.
Voorts is van belang dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat hij op donderdag 6 juni 2019 vorenbedoeld contact met verweerder heeft gehad en dat hij tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij vóór de crematie, dus vóór [2019] vorenbedoeld contact met verweerder heeft gehad. Gelet op deze verklaringen en hetgeen in het beroepschrift van 19 december 2019 staat is eiser dus niet consistent in zijn verklaringen over wanneer hij contact met verweerder over het aanvragen van bijzondere bijstand heeft gehad. Deze inconsistentie doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers stellingen over het gestelde eerste contact met verweerder over het aanvragen van bijzondere bijstand.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in geding zijnde kosten niet aan Nederland verbonden. Om die reden komen de kosten van het vliegticket niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Beslissing
4 september 2020.