ECLI:NL:RBMNE:2020:3746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
UTR - 19/5372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor crematiekosten en vliegticket in verband met territorialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de crematie van zijn overleden broer en voor een vliegticket naar Vietnam voor de asverstrooiing. Het primaire besluit van 19 augustus 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door het college gehandhaafd in het bestreden besluit van 12 november 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, omdat de wetgeving, met name artikel 44 van de Participatiewet, bijstandsverlening met terugwerkende kracht uitsluit. Daarnaast werd het verzoek om bijstand voor de kosten van het vliegticket afgewezen op basis van het territorialiteitsbeginsel, dat stelt dat bijstandsverlening alleen mogelijk is voor kosten die aan Nederland zijn verbonden. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldeed en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de regels. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [geboorteplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Eskes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de op 14 augustus 2019 ingediende aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van de crematie van zijn op woensdag [overlijdensdatum] 2019 in Nederland overleden broer (broer) en van een vliegticket naar Vietnam in het kader van een asverstrooiing afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting op 25 augustus 2020 heeft plaatsgevonden door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens is verschenen de heer Ngo als tolk in de bron- en doeltalen Vietnamees respectievelijk Nederlands.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en/of omstandigheden.
Op zondag [2019] is het lichaam van eisers broer gecremeerd.
Op vrijdag 31 mei 2019 heeft [naam onderneming] ( [naam onderneming] ) eiser voor de crematiekosten gefactureerd.
Op 13 juli 2019 is eiser naar Vietnam gevlogen om aldaar de as van zijn broer uit te strooien. Op 3 augustus 2019 is eiser naar Nederland teruggekeerd.
Op 14 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van zowel de crematie van € 5.269,22 als de kosten van het vliegticket van € 1.275,-.
2. Verweerder heeft zich in de bestreden besluitvorming op het standpunt gesteld dat, eiser niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor:
 de crematiekosten omdat:
- artikel 44 van de Participatiewet (Pw) in de weg staat aan bijstandverlening met terugwerkende kracht; en
- niet wordt voldaan aan de voorwaarden als neergelegd in Richtlijn B062.
  • de kosten van het vliegticket omdat het in artikel 11, eerste lid, van de Pw neergelegde territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen het verlenen van de gevraagde bijzondere bijstand.
  • Van zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw om toch bijstand te verlenen, is verweerder niet gebleken.
Crematiekosten - Beleidsregels
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 19 december 2019 aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden als neergelegd in de beleidsregels “Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkendekracht)” [1] . Eiser heeft zich eind juni 2019 voor het eerst tot verweerder gewend en heeft toen een formulier meegekregen voor het aanvragen van bijzondere bijstand. Het eerste contact tot de aanvraag heeft dus binnen één maand na de datum van de nota van [naam onderneming] plaatsgevonden.
4. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
In vorenbedoelde beleidsregels staat, voor zover van belang, het volgende:
“Een aanvraag voor bijstand moet in principe worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt. Maar het komt regelmatig voor, dat mensen te laat bijzondere bijstand aanvragen. Vandaar de volgende uitzonderingsregel voor aanvragen bijzondere bijstand.
Voor kosten die gemaakt zijn binnen 2 maanden voor een (eerste contact tot) aanvraag kan achteraf bijzondere bijstand worden toegekend.”
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eind juni 2019 daadwerkelijk contact heeft gehad met verweerder over een aanvraag om bijzondere bijstand. Eiser heeft immers geen enkel objectief verifieerbaar gegeven ter onderbouwing van deze stelling verstrekt. Evenmin bieden de gedingstukken aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling.
Voorts is van belang dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat hij op donderdag 6 juni 2019 vorenbedoeld contact met verweerder heeft gehad en dat hij tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij vóór de crematie, dus vóór [2019] vorenbedoeld contact met verweerder heeft gehad. Gelet op deze verklaringen en hetgeen in het beroepschrift van 19 december 2019 staat is eiser dus niet consistent in zijn verklaringen over wanneer hij contact met verweerder over het aanvragen van bijzondere bijstand heeft gehad. Deze inconsistentie doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers stellingen over het gestelde eerste contact met verweerder over het aanvragen van bijzondere bijstand.
Verder is van belang dat eiser geen objectief verifieerbaar bewijs heeft overgelegd van zijn stellingen dat hij op donderdag 6 juni 2019 dan wel vóór zondag [2019] vorenbedoeld contact heeft gehad. Eiser heeft weliswaar bij het aanvullend beroepschrift van 23 juli 2020 een verklaring van mevrouw [A] ( [A] ), naar eigen zeggen, een nicht van hem overgelegd, maar aan deze verklaring kan niet die bewijswaarde worden gehecht die eiser daaraan toegedicht wil zien. Daarvoor is in de eerste plaats redengevend dat zonder bijgevoegd identificatiebewijs of ander bewijsstuk niet kan worden geverifieerd of de verklaring werkelijk afkomstig is van mevrouw [A] . [2] Voorts staat in deze verklaring geen concrete datum vermeld waarop zij met eiser een aanvraagformulier zou hebben opgehaald. Verder kan een familielid van eiser niet als objectieve bron worden aangemerkt. Tot slot wordt deze verklaring niet ondersteund door objectieve verifieerbare gegevens.
4.3.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vóór zondag [2019] , op donderdag 6 juni 2019 dan wel eind juni 2019 een eerste contact met verweerder heeft gehad over het aanvragen van bijzondere bijstand, terwijl vaststaat dat eiser op 31 mei 2019 voor de crematiekosten is gefactureerd en hij op 14 augustus 2019 de onderhavige aanvraag heeft ingediend, heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de onder 4.1. bedoelde beleidsregels voldoet.
Kosten vliegticket
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat het uitstrooien van as in Vietnam alleen kan als eiser naar Vietnam reist en dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw op grond waarvan hij toch in aanmerking moet worden gebracht voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn vliegticket.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Dit brengt, eveneens volgens vaste rechtspraak, mee dat voor bijstandsverlening in de reiskosten naar en vanuit het buitenland geen plaats is, behalve voor zover die reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in geding zijnde kosten niet aan Nederland verbonden. Om die reden komen de kosten van het vliegticket niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
6.2.
Het beroep op artikel 16, eerste lid van de Pw slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan, in afwijking van onder meer de artikelen 11 van de Pw, bijstand worden verleend indien gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] slechts sprake ingeval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, welke noodsituatie alleen door verlening van bijstand te verhelpen is. Daarvan is niet gebleken. Voorts is gesteld noch gebleken dat het uitstrooien van de as van eisers broer per se in juli 2019 en niet op een later moment heeft kunnen plaatsvinden. Tot slot is van belang dat eiser de kosten van zijn vliegticket door het aangaan van leningen, zijnde in aanmerking te nemen middelen, heeft kunnen betalen.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Gemeenteblad van de gemeente Almere van 14 december 2018, nr. 269663
2.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2014:24), r.o. 4.4.
3.Zie een uitspraak van de CRvB van 30 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:354).