ECLI:NL:CRVB:2018:354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
17/4403 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en territorialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om bijstandsverlening over de periode van 1 januari 2012 tot 1 mei 2015 werd afgewezen. Appellant, die in die periode in Ivoorkust verbleef, stelde dat hij recht had op bijstand op grond van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die alleen door bijstandsverlening kon worden verholpen. De Raad bevestigde dat het territorialiteitsbeginsel van toepassing was, wat betekende dat appellant geen recht had op bijstand terwijl hij niet in Nederland woonde. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatig bijstandsbesluit was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17/4403 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 mei 2017, 17/429 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 30 januari 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarbij tevens een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van appellant verlaagd met 25% voor de duur van vier maanden met ingang van 4 oktober 2010. Appellant heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend. In juli 2011 is appellant naar Ivoorkust gegaan waar hij bij zijn broer verbleef. De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 september 2011 geoordeeld dat het besluit van 15 oktober 2010 onrechtmatig is. Het Uwv heeft vervolgens de korting op de WW-uitkering van appellant nabetaald. In november 2011 is de huurwoning van appellant in [woonplaats] ontruimd in verband met huurbetalingsachterstanden. Het Uwv heeft de
WW-uitkering tot en met 30 november 2011 betaald. In mei 2015 is appellant teruggekeerd naar Nederland.
1.2.
Op 7 mei 2015 heeft appellant bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 10 juni 2015 heeft het college appellant bijstand verleend met ingang van 7 mei 2015. Vervolgens heeft appellant op
12 september 2016 bijstand aangevraagd over de periode 1 januari 2012 tot 1 mei 2015.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant van 12 september 2016 afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van 1 januari 2012 tot 1 mei 2015 niet in Nederland woonde waardoor hij ingevolge het territorialiteitsbeginsel in artikel 11, eerste lid, van de PW geen recht had op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in
artikel 16, eerste lid, van de PW op grond waarvan hij toch in aanmerking moet worden gebracht voor bijstand. Appellant heeft in hoger beroep verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade van hemzelf en de kinderen van zijn overleden vriendin in Ivoorkust.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellant tussen 1 januari 2012 en 1 mei 2015 niet in Nederland woonde waardoor hij ingevolge het territorialiteitsbeginsel uit artikel 11, eerste lid, van de PW geen recht had op bijstand. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan, in afwijking van onder meer de artikelen 11 en 15 van de PW, bijstand worden verleend indien gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1751) slechts sprake ingeval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, welke noodsituatie alleen door verlening van bijstand te verhelpen is.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door de in 1.1 vermelde onrechtmatige korting op zijn uitkering ingevolge de WW financiële problemen heeft gekregen. Appellant zag zich daarom genoodzaakt om naar Ivoorkust te gaan. Gelet hierop moet, ondanks de werking van het territorialiteitsbeginsel, volgens appellant op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand worden verleend. Dit betoog slaagt niet. Nu appellant zich beroept op de toepassing van een uitzonderingsbepaling, in dit geval artikel 16, eerste lid, van de PW, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat van een acute noodsituatie sprake was die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was. Appellant is hierin niet geslaagd. In Ivoorkust ontving appellant kost en inwoning van zijn broer. De enkele stelling van appellant dat hij in de periode in geding niet over de middelen beschikte om terug te gaan naar Nederland doet daar niet aan af.
4.3.
Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen. Dit is alleen al het geval omdat er geen sprake is van een onrechtmatig bijstandsbesluit.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A. Mansourova

HD