ECLI:NL:RBMNE:2020:3537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/5577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde bezoldiging en belastingheffing over arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vrijwillig brandweerman, en verweerder, de gemeente. Eiser heeft een bedrijfsongeval gehad op 15 september 2012, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Verweerder heeft eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt, maar heeft hierover geen loonheffing ingehouden. Na een boekenonderzoek door de Belastingdienst is vastgesteld dat de uitkeringen als bezoldiging moeten worden aangemerkt, wat betekent dat er alsnog loonheffing verschuldigd is. Verweerder heeft eiser in een brief van 20 december 2018 geïnformeerd over de terugvordering van een bedrag van € 13.918,- aan onverschuldigd betaalde bezoldiging over het jaar 2013.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft eiser betwist dat de uitkeringen belast zijn en dat verweerder een vordering op hem heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen belast zouden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan, op verweerder rust. Verweerder heeft niet aangetoond dat de uitkeringen als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bezoldiging ongedaan wordt gemaakt. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Lemmen RB),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. A.C.C. Balke).

Inleiding

1.1.
Eiser is als vrijwillig brandweerman werkzaam geweest bij verweerder. Op 15 september 2012 heeft hij een bedrijfsongeval gehad, als gevolg waarvan hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Eiser heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
1.2.
De ongevallenverzekeraar van verweerder heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verweerder heeft deze arbeidsongeschiktheidsuitkering over onder meer het jaar 2013 aan eiser uitbetaald. Verweerder heeft over die uitkering geen loonheffing ingehouden.
1.3.
In 2017 is de Belastingdienst een boekenonderzoek bij verweerder gestart. Van het boekenonderzoek is op 13 maart 2019 een controlerapport (hierna: het controlerapport) opgesteld. In het controlerapport concludeert de Belastingdienst onder meer dat de kapitaal- en periodieke uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid zozeer samenhangen met de publiekrechtelijke dienstbetrekking van betrokkenen dat zij uit die dienstbetrekking zijn genoten. Volgens de Belastingdienst dient over deze arbeidsongeschiktheidsuitkeringen alsnog loonheffing te worden afgedragen. De Belastingdienst heeft, blijkens het controlerapport, met verweerder onder meer afgesproken dat de verschuldigde loonheffing over 2013 verhaald zal worden op de betrokkenen.
1.4.
Verweerder heeft eiser met een brief van 20 december 2018 op de hoogte gebracht van de uitkomsten in het controlerapport van de Belastingdienst. Daarbij heeft verweerder niet een afschrift van dit controlerapport gevoegd. Verweerder heeft daarbij aangekondigd een bedrag van € 13.918,- aan loonheffing over het jaar 2013 als onverschuldigd betaalde bezoldiging van eiser terug te vorderen. Volgens verweerder is met deze brief de verjaring van de vordering gestuit.
1.5.
Eiser heeft met een brief van 22 februari 2019 aangegeven het niet eens te zijn met de gestelde terugvordering van verweerder. Volgens eiser is niet duidelijk waarom loonheffing verschuldigd is en er sprake is van een vordering. Voor zover sprake is van een vordering, is deze volgens eiser verjaard.
1.6.
In het besluit van 18 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 13.918,-, als zijnde onverschuldigd betaalde loonheffing over het jaar 2013, van eiser teruggevorderd, te betalen in maandelijkse termijnen van € 386,61.
1.7.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.8.
In het besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder gemotiveerd afgeweken van het advies van de Bezwarencommissie van 20 september 2019. Volgens verweerder wordt – kort gezegd – aan de voorwaarden voor terugvordering voldaan.
1.9.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.10.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020 via Skype for Business. Daaraan heeft eiser deelgenomen, bijgestaan door mr. E. Hertog als waarnemend gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

2. Eiser heeft in beroep allereerst betwist dat over de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die hij in 2013 van verweerder heeft ontvangen, belasting afgedragen moet worden en in het verlengde daarvan betwist dat verweerder überhaupt een vordering op hem heeft. Volgens eiser heeft verweerder in de bestreden besluitvorming onvoldoende gemotiveerd waarom sprake zou zijn van belaste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Ter motivering van voormelde stellingen heeft eiser gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2019 [1] .
3. In reactie hierop heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die aan eiser zijn uitgekeerd voortvloeien uit de door verweerder afgesloten ongevallenverzekering. Verweerder heeft deze ongevallenverzekering afgesloten op basis van de rechtspositieregeling Car/UWO. De ongevallenverzekering heeft dan een rechtstreekse relatie met de ambtelijke aanstelling bij de brandweer, zodat volgens verweerder duidelijk is dat de uitkeringen daaruit niet belastingvrij zijn en daarover (alsnog) belasting afgedragen moet worden. Volgens verweerder wordt in de door eiser genoemde uitspraak een te ver gaande uitleg gegeven. Verweerder baseert zich op oudere rechtspraak en verwijst naar de motivering in het controlerapport van de Belastingdienst.
4. Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding van een vraag van de rechtbank verklaard dat het onder 3. vermelde de motivering is die hij kan geven voor zijn standpunt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen belast zijn.
5. Artikel 116a van de Ambtenarenwet (AW) bepaalt sinds 1 juli 2009 dat verweerder de bevoegdheid heeft om onverschuldigd betaalde bezoldiging terug te vorderen.
Op grond van artikel 115, eerste lid, van de AW wordt onder bezoldiging verstaan:
a. de bedragen - onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook - waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft:
b. de bedragen - onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook - waarop de gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.
In artikel 19.25, eerste lid, van de Car/UWO is bepaald dat het college een ongevallenverzekering afsluit voor de vrijwilliger. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de ongevallenverzekering uitkeert bij overlijden, tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.
6. In de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland is geoordeeld dat door het opnemen van de rechtspositionele regeling en het op grond daarvan afsluiten van een ongevallenverzekering de werkgever niet zozeer beoogt de leden van de (vrijwillige) brandweer te belonen, maar vooral de aan haar opgedragen publieke taak - beschermen tegen risico's van rampen en crises - op het oog heeft. In de uitspraak oordeelt de rechtbank Noord-Nederland dan ook dat de kapitaaluitkering die in verband met de invaliditeit van betrokkene is uitgekeerd op basis van de door de werkgever afgesloten ongevallenverzekering is uitgezonderd van het loonbegrip en teruggaaf van de daarover afgedragen loonheffing dient te worden verleend. In haar uitspraak heeft de rechtbank Noord-Nederland ter motivering van haar oordeel onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 [2] .
7. De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot terugvordering van een – gestelde – onverschuldigde betaling een belastend besluit is. Het is dan aan verweerder om de nodige kennis over relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan die last voldaan. Verweerder heeft, gelet op onder 6. bedoelde rechtspraak waarnaar eiser heeft verwezen, onvoldoende toereikend gemotiveerd dat sprake is van onverschuldigd betaalde bezoldiging die van eiser teruggevorderd kan worden. In de bestreden besluitvorming heeft verweerder niet gemotiveerd waarom over de arbeidsongeschiktheidsuitkering belasting afgedragen moet worden. De verwijzing van verweerder naar het controlerapport van de Belastingdienst en oudere rechtspraak is daartoe ontoereikend. Verweerder heeft (de vindplaats van) de oudere rechtspraak, waarop hij zijn standpunt baseert dat sprake is van belaste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ter zitting niet kunnen specificeren. In het controlerapport staat dat de kapitaal- en periodieke uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid zozeer samenhangen met de publiekrechtelijke dienstbetrekking van betrokkenen dat zij uit die dienstbetrekking zijn genoten. Deze enkele zin, zonder nadere motivering en/of onderbouwing, acht de rechtbank ontoereikend om de conclusie, dat sprake is van een belaste bezoldiging, te kunnen dragen. De uitleg van verweerder ter zitting acht de rechtbank ook ontoereikend. Dat verweerder de ongevallenverzekering op basis van de rechtspositieregeling Car/UWO heeft afgesloten en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen daaruit aan eiser zijn uitgekeerd, zegt namelijk niets over het beoogde doel en karakter van de aan eiser uitgekeerde arbeidsongeschiktheidsuitkering en het verband met de dienstbetrekking tussen eiser en verweerder. De beroepsgrond slaagt.
9. Bij gebrek aan een draagkrachtige motivering en/of onderbouwing dat sprake is van belaste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en in het verlengde daarvan van onverschuldigd betaalde bezoldiging, ontbreekt de bevoegdheid van verweerder tot terugvordering over te gaan. Gelet hierop komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet meer toe.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, op basis van wat verweerder ter zitting heeft verklaard, geen aanknopingspunt om verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het primaire besluit herroept. Dat betekent dat de rechtbank de terugvordering geheel ongedaan maakt.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is op 27 augustus 2020 gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.