ECLI:NL:RBMNE:2020:3390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/16/506659 / KL ZA 20-207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische geschil over eigendom van onroerend goed in kort geding

In deze zaak vorderden de eisers, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COOPERATIEVE RABOBANK U.A. en een andere partij, in kort geding juridische duidelijkheid over de eigendom van een perceel dat zij hadden gekocht van de gemeente. De eisers stelden dat er een onzekere eigendomssituatie was ontstaan door eerdere transacties tussen andere partijen, waaronder NEBO VASTGOED B.V., en dat dit hen belemmerde in het verkrijgen van een hypotheek en het passeren van de leveringsakte. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was, omdat de situatie feitelijk al was opgelost door overeenstemming tussen de eisers en de Rabobank over een hypothecaire lening. Bovendien was de hoger beroepzaak inmiddels weer op de rol geplaatst. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eisers niet voor toewijzing in aanmerking kwamen, zowel vanwege het ontbreken van spoedeisend belang als de kans van slagen in een bodemprocedure. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, NEBO en Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/506659 / KL ZA 20-207
Vonnis in kort geding van 24 augustus 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. T. van Dijken te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEBO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Kraggenburg,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Guit te Naarden.
2.
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.S.E.C. Moulen Janssen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] , NEBO en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 31 juli 2020 met producties (1-6),
  • de op 6 augustus 2020 ontvangen producties van NEBO (1-4),
  • de op 7 augustus 2020 ontvangen producties van NEBO (5-7),
  • de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020,
  • de pleitnota van [eisers c.s.] ,
  • de pleitnota van NEBO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sedert omstreeks 2001 heeft Rabobank de door de ondernemingen kort gezegd Megahome en NPB gewenste aankoop van bepaalde gronden gefinancierd door middel van kortlopende leningen. In 2010 zijn de financieringsverhoudingen opnieuw vastgelegd.
2.2.
Vanaf 23 mei 2011 hebben Megahome en NPB een aantal gronden verkocht en geleverd aan NEBO, zonder de Rabobank daarvan op de hoogte te stellen. Rabobank ontdekte dit in september 2011 en heeft bij de Rechtbank Overijssel een vordering tegen Megahome, NPB en Nebo ingesteld.
2.3.
Bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 4 september 2013 van de Rechtbank Overijssel is, voor zover hier van belang, de in het vonnis nader omschreven rechtshandelingen tussen Megahome, NPB en NEBO, die zien op verkoop en koop als op de juridische levering en feitelijke overdracht van bepaalde onroerende zaken (gronden), vernietigd (ECLI:NL:RBOVE:2013:2306).
2.4.
Megahome en NEBO hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarna de procedure is verwezen naar de slaaprol.
2.5.
Rabobank heeft het vonnis van de rechtbank Overijssel geëxecuteerd en op de executieveiling van 22 april 2016 heeft de gemeente Noordoostpolder (hierna: de gemeente) twee grote kavels, die deel uitmaken van de onder 2.4 bedoelde gronden, gekocht van Rabobank. Deze twee kavels zijn later verkaveld in een aantal kleinere percelen.
2.6.
Op 7 juli 2016 is Megahome in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. J. van de Hel tot curator en mr. J.M. Marsman tot rechter-commissaris.
2.7.
Op 8 juni 2020 heeft [eisers c.s.] van de gemeente een bouwkavel gekocht. Deze bouwkavel maakt deel uit van de onder 2.6 bedoelde kleinere percelen. De bouwvergunning is ook 8 juni 2020 verleend. Tevens is op enig moment een aannemingsovereenkomst gesloten.
2.8.
De gemeente heeft [eisers c.s.] voor het sluiten van de koopovereenkomst van de kavel op de hoogte gesteld dat, in verband met het hoger beroep, het (over te dragen) eigendomsrecht van de gemeente op de kavel niet onaantastbaar is. [eisers c.s.] en de gemeente hebben op 8 juni 2020 om die reden een aparte overeenkomst gesloten, waarbij onder meer het volgende is opgenomen:
“1
Uitsluitend in het geval mocht blijken dat de (ver)koop en levering tussen de Gemeente en Rabobank geen geldige overdracht is geweest omdat de Rabobank beschikkingsonbevoegd was én dat tot gevolg heeft dat Koper
(lees: [eisers c.s.] , vzr)juridisch wordt aangesproken door Nebo Vastgoed BV. ter zake haar eigendomsrechten op de kavel, zal de Gemeente Koper vrijwaren. De Gemeente zal Koper daartoe ter zake diens schade schadeloos stellen tot een maximum van de koopprijs van de kavel die Koper heeft gekocht te vermeerderen met 50 % van de kooprijs.”
2.9.
Recentelijk is in de hoger beroepzaak de memorie van grieven ingediend en wordt de procedure op de rol van 8 september 2020 voortgezet.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I. NEBO wordt veroordeeld om haar hoger beroep tegen vonnis van de Rechtbank Overijssel van 4 september 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:2306) in te trekken, althans jegens [eisers c.s.] en de Rabobank bij schriftelijke verklaring afstand te doen van haar eventuele aanspraak op de grond (kadastraal bekend [kavel] ), zulks binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, met een maximum van € 100.000,--, dat zij met een deugdelijke uitvoering daarvan in gebreke is, althans zodanig anders als de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht;
II. [eisers c.s.] wordt gemachtigd om namens NEBO het onder sub 1 bedoelde hoger beroep in te trekken, althans jegens [eisers c.s.] en de Rabobank schriftelijk afstand te doen van haar eventuele aanspraak op de grond (kadastraal bekend [kavel] ), indien NEBO hiermee drie dagen na betekening van dit vonnis in gebreke is gebleven;
subsidiair:
III. NEBO en de Rabobank wordt veroordeeld om het hoger beroep tegen vonnis van de Rechtbank Overijssel van 4 september 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:2306) voort te zetten door de zaak op de rol te plaatsen voor de eerstvolgende roldatum, en de zaak niet wederom op de parkeerrol te plaatsen, zulks binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, met een maximum van € 100.000,--, dat zij met een deugdelijke uitvoering daarvan in gebreke is, althans zodanig anders als de voorzieningenrechter in goede Justitie redelijk acht;
primair als subsidiair:
IV. NEBO en Rabobank wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
NEBO en Rabobank voeren verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eisers c.s.] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze kort gedingprocedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van [eisers c.s.] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vorderingen voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2.
[eisers c.s.] heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat zijn belang in deze procedure met name is dat er duidelijkheid komt over de eigendomsvraag betreffende het door hem aangekochte perceel. De onzekere situatie leidt er namelijk toe dat hij geen hypotheek kan krijgen en dat de notaris niet wil meewerken aan het passeren van de leveringsakte.
Hoewel [eisers c.s.] de onzekere situatie die hij schetst zelf in de hand heeft gehad – hij heeft immers met kennis van de onzekerheid over de eigendom van de grond een koopovereenkomst gesloten en daarvoor met de gemeente een regeling getroffen – geldt dat
ter zitting is gebleken dat [eisers c.s.] en Rabobank enkele dagen voor de behandeling van dit kort geding tot overeenstemming zijn gekomen over het afsluiten van een hypothecaire lening. Ook is ter zitting door NEBO en Rabobank onweersproken gesteld dat, omdat de Rabobank volledig op de hoogte is van voornoemde onzekerheid, door de notaris nu wel zal worden meegewerkt aan het passeren van de leveringsakte. Verder is door
NEBO onweersproken gesteld dat dat de hoger beroepzaak inmiddels weer op de rol is geplaatst. Daarmee is in belangrijke mate feitelijk al gebeurd wat [eisers c.s.] subsidiair vraagt. Los van de toewijsbaarheid van de vorderingen geldt dat [eisers c.s.] , gelet op het voorgaande, dan ook geen enkel (spoedeisend) belang heeft bij een ordemaatregel.
4.3.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook inhoudelijk de vorderingen van [eisers c.s.] niet kan slagen. Ten aanzien van de primaire vordering geldt dat toewijzing hiervan zou leiden tot een constitutief vonnis, waarvoor een kort geding zich niet leent. Maar ook, omdat de voorzieningenrechter de kans dat een bodemrechter de vordering van [eisers c.s.] zal toewijzen verwaarloosbaar klein acht. Dit geldt ook voor de subsidiaire vordering. [eisers c.s.] heeft gesteld dat NEBO misbruik van haar bevoegdheid maakt dan wel onrechtmatig handelt jegens [eisers c.s.] door – zo begrijpt de voorzieningenrechter – het hoger beroep bijna zeven jaar op de parkeerrol te laten staan, terwijl hij geen belang heeft bij een vervolg van de procedure tegen de Rabobank. In dit verband heeft [eisers c.s.] verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:7498) waarin beslist is dat het onder omstandigheden in strijd kan zijn met de goede procesorde een zaak te hervatten die langer dan de verjaringstermijn van de betreffende vordering op de parkeerrol heeft gestaan. Hoewel te betwijfelen valt of deze uitspraak niet ten onrechte voorbij gaat aan het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014 - waarin duidelijk is bepaald dat een zaak alleen eindigt door een partijafspraak, door het afstand doen van recht of door rechtsverwerking (ECLI:NL:HR:2014:3240) - geldt dat deze uitspraak [eisers c.s.] ook niet kan baten. Anders dan [eisers c.s.] lijkt te stellen, verzet de periode dat de zaak in hoger beroep op de slaaprol heeft gestaan zich (ook) volgens het Gerechtshof niet per definitie tegen hervatting van die procedure (zie rov 2.7 eerste alinea van het arrest van 21 augustus 2018). Bovendien geldt dat de zaak bij het Gerechtshof zich afspeelde tussen de partijen die betrokken waren in die procedure en een van die partijen zich verzette tegen hervatting van die zaak. [eisers c.s.] is geen partij in de hoger beroepzaak tussen NEBO en de Rabobank en niet gesteld of gebleken is dat Rabobank zich zal verzetten tegen hervatting van de behandeling van het hoger beroep.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering voor zover gericht tegen Rabobank geldt nog dat [eisers c.s.] enkel heeft opgemerkt dat Rabobank jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, doordat Rabobank de Gemeente niet op de hoogte zou hebben gesteld van de procedure met NEBO. Dit is door Rabobank ter zitting betwist. Bovendien geldt dat de voorzieningenrechter zonder nadere toelichting van [eisers c.s.] , die is niet gegeven, niet in ziet waarom – ook als Rabobank de Gemeente niet zou hebben ingelicht – dit onrechtmatig zou zijn jegens [eisers c.s.]
4.4.
De slotsom is dat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.5.
[eisers c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.5.1.
De kosten aan de zijde van NEBO worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
4.5.2.
De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van NEBO tot op heden begroot op € 1.636,00.
5.3.
veroordeelt [eisers c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.636,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en door mr. R.M. Berendsen in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: TS (4428)