In deze zaak gaat het om de hervatting van een procedure die eerder was geschorst vanwege de toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) op de appellant. De appellant had in 2013 een schuldsaneringsregeling aangevraagd, waardoor de procedure werd geschorst. Deze regeling werd echter tussentijds beëindigd in september 2013. Pas in april 2017 verzocht de appellant om de procedure te hervatten, wat leidde tot bezwaren van de geïntimeerde. De geïntimeerde stelde dat de appellant zijn rechten had verwerkt door zo lang te wachten met de hervatting en dat hij hierdoor onredelijk werd benadeeld. Het hof oordeelde dat de grond voor schorsing, namelijk de schuldsaneringsregeling, niet meer van toepassing was en dat er geen wettelijke termijn was voor de hervatting van de procedure. Het hof concludeerde dat de eisen van een goede procesorde niet in de weg stonden aan de hervatting, ondanks het tijdsverloop. De bezwaren van de geïntimeerde werden verworpen, en de procedure werd hervat in de stand waarin deze zich voor de schorsing bevond. Het hof gaf richtlijnen voor de verdere procedure, waaronder het aanleveren van getuigen en het opgeven van verhinderdagen.