Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
Procesverloop
Tegen dit besluit van de staatssecretaris heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris bij besluit van 26 februari 2019 ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag heeft eisers beroep tegen dit besluit op bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak van 17 oktober 2019.
Het beginsel van Unietrouw, zoals verwoord in artikel 4, derde lid, van het VWEU, brengt mee dat de autoriteiten van de lidstaten met elkaar in overleg treden met het oog op een nuttige toepassing van het Unierecht. Dit geldt des te meer voor autoriteiten binnen een lidstaat. Het ligt dan ook bij de beoordeling van het recht op bijstand van een betrokkene op de weg van het bijstandverlenende orgaan om in overleg met de staatssecretaris te onderzoeken of betrokkene aan het recht van de Unie een verblijfsrecht hier te lande kan ontlenen en dus rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en voor toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk moet worden gesteld.
Gelet op voormelde handelswijze van verweerder heeft hij dus in overeenstemming met de onder 8.1. bedoelde vaste rechtspraak van de CRvB gehandeld.
- de identiteit van eiser vaststaat;
- vaststaat dat eiser de vader van [dochter] is;
- niet langer in geding is dat hij zorgtaken heeft voor [dochter] .
Eiser heeft voldoende bewijs geleverd. Alle gegevens zijn verschaft. Zo is er een ouderschapsplan overgelegd alsook foto’s en berichten waaruit volgt dat eiser zorgtaken heeft. Nu ligt de onderzoeksplicht bij verweerder. Het had op de weg van verweerder gelegen om onderzoek in te laten stellen, bijvoorbeeld door de Raad voor de Kinderbescherming.
Er is een onjuiste toets aangelegd, omdat het belang van [dochter] niet is getoetst, waarbij er niet is gekeken naar haar leeftijd haar lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van affectieve relatie met beide ouders en het risico voor het evenwicht van [dochter] indien zij van haar vader zou worden gescheiden.
Vervolgens dienen de autoriteiten van de betrokken lidstaat aan de hand van de door de onderdaan van een derde land verstrekte gegevens het nodige onderzoek te doen om vast te stellen waar de ouder die onderdaan van die lidstaat is woont en om te onderzoeken, in de eerste plaats, of die ouder daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke last voor het kind kan en wil dragen en, in de tweede plaats, of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land dat het kind bij weigering van een verblijfsrecht aan deze ouder het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de EU ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de EU in zijn geheel te verlaten.
Eiser heeft immers geen objectieve verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en [dochter] , dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan hem het verblijfsrecht zou worden geweigerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de door eiser overgelegde stukken, zoals de beschikking van de meervoudige familiekamer van deze rechtbank van 22 februari 2019, het overgelegde ouderschapsplan, foto’s en berichten, niet blijkt dat een groot risico voor een evenwichtige ontwikkeling van [dochter] zal ontstaan als zij van eiser gescheiden raakt, dan wel dat de ontwikkeling van [dochter] op enigerlei (andere) wijze zou worden bedreigd als eiser niet meer in Nederland zou wonen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat voormelde beschikking van 22 februari 2019 is vernietigd bij beschikking van het Hof Arnhem Leeuwaarden van 31 oktober 2019.
De omstandigheid dat eiser [dochter] inmiddels heeft erkend is een omstandigheid die dateert van na de te beoordelen periode. Om die reden kan deze erkenning niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat uit de enkele erkenning van [dochter] door eiser evenmin volgt dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en [dochter] zoals hierboven bedoeld.
De stelling van eiser dat het op de weg van verweerder had gelegen om onderzoek in te laten stellen, bijvoorbeeld door de Raad voor de Kinderbescherming, onderschrijft de rechtbank niet. Immers, zoals onder 10.1. is weergegeven volgt uit het arrest Chavez-Vilchez dat verweerder het nodige onderzoek moet doen
aan de hand vandoor eiser verschafte gegevens. Het ligt dus op de weg van eiser om gegevens over te leggen ter onderbouwing van zijn stelling dat [dochter] ontwikkeling bedreigd wordt als eiser buiten de EU zou wonen en vervolgens op de weg van verweerder om die gegevens te onderzoeken. Gezien de bestreden besluitvorming heeft verweerder dat ook gedaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat hetgeen eiser heeft aangedragen onvoldoende is voor de conclusie dat bij weigering van een verblijfsrecht aan eiser [dochter] genoopt zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten. Anders dan eiser heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangen van [dochter] heeft meegewogen aan de hand van de door eiser overgelegde gegevens.
Beslissing
mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 augustus 2020.