ECLI:NL:RBMNE:2020:3306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
8570409 UE VERZ 20-183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een rijksambtenaar wegens ernstig verwijtbaar handelen in verband met drugsgebruik en contacten met gedetineerden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een rijksambtenaar, hierna te noemen [verweerder]. De verzoekende partij, [naam inrichting], heeft het verzoek ingediend op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder]. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] was sinds 1 december 2011 werkzaam als rijksambtenaar en had de verantwoordelijkheid voor de bewaring en beveiliging van gedetineerden. In juni 2020 heeft [naam inrichting] een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nadat er signalen waren ontvangen over ongepast gedrag van [verweerder], waaronder het onderhouden van privécontacten met gedetineerden en het gebruik van harddrugs.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2020 is naar voren gekomen dat [verweerder] in de periode van juli 2018 tot september 2019 meerdere keren contact heeft gehad met een gedetineerde, [B], die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek. Dit contact omvatte ook het verkrijgen van drugs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen door deze contacten te onderhouden en drugs te gebruiken, wat in strijd is met de integriteitsnormen die gelden voor medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het gedrag van [verweerder] zodanig ernstig is dat van [naam inrichting] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 5 augustus 2020, en [verweerder] heeft geen recht op een transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8570409 UE VERZ 20-183 DS/1286
Beschikking van 4 augustus 2020
inzake
de overheidsinstelling
de Staat der Nederlanden,
voor deze de vestigingsdirecteur van de [naam inrichting] ,
gevestigd in [plaatsnaam 1] ,
verder ook te noemen [naam inrichting] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: C.A.M.J. van Hameren,
tegen:
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W. A.L. D.I. van Slagmaat.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[naam inrichting] heeft op 11 juni 2020 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingediend. [verweerder] heeft op 3 juli 2020 in zijn verweerschrift gereageerd op het verzoek van [naam inrichting] .
1.2.
De mondelinge behandeling was op 8 juli 2020. In verband met de overheidsmaatregelen die zijn ingesteld als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting op de rechtbank in Amersfoort plaatsgevonden. De zaak is gezamenlijk, maar niet gevoegd behandeld met de zaak van [naam inrichting] tegen [A] (echtgenote van [verweerder] ) met zaaknummer 8574762 UE VERZ 20-186. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen. De zaak is met partijen besproken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1980, is met ingang van 1 december 2011 als rijksambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van [functie] . Vanaf 1 januari 2019 werkt hij in de [.] te [plaatsnaam 1] . Deze inrichting, een onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, heeft de status van gevangenis, huis van bewaring, extra zorgvoorziening en inrichting voor stelselmatige daders. Als [functie] is [verweerder] verantwoordelijk voor de bewaring en beveiliging van de gedetineerden die in de inrichting verblijven en wordt van hem professionele integriteit, betrouwbaarheid en openheid verlangd. Ook dient de [functie] bij te dragen aan een humane uitvoering van de detentie, tot een beperking van de detentieschade en voorkoming van recidive. Met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is de ambtelijke aanstelling per 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW). Het laatstgenoten loon bedraagt € 2.737,59 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag).
2.2.
In september of oktober 2019 heeft de directie van [naam inrichting] een signaal gekregen dat [verweerder] openlijk met gedetineerden besprak dat er gedetineerden zijn die informatie verstrekken aan het personeel (informanten). In zijn brief van 6 januari 2020 heeft de vestigingsdirecteur van de [naam inrichting] [verweerder] meegedeeld dat hij om die reden met onmiddellijke ingang werd geschorst en is een onderzoek gelast door Bureau Integriteit (hierna: BI).
2.3.
Bij dit onderzoek heeft BI gebruik gemaakt van de informatie van de Landelijke Eenheid Dienst, Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: Meldpunt GRIP). Meldpunt GRIP heeft op 13 januari 2020 aan BI een rapport (hierna: het rapport GRIP) toegestuurd met transscripties van telefoongesprekken tussen de op dat moment gedetineerde verdachte [B] enerzijds en [verweerder] en [A] anderzijds. [verweerder] en [A] hebben, op 13 december 2019, gemeld bij [naam inrichting] dat zij [B] kennen en dat zij niet wilden dat hij naar [naam inrichting] overgebracht zou worden. In het rapport GRIP, opgemaakt door een rechercheur van de landelijke eenheid, staat vermeld dat het gaat om rest-informatie uit een lopend strafrechtelijk onderzoek dat met toestemming van de officier van justitie is verstrekt voor nader gebruik door Meldpunt GRIP. Op 14 januari 2020 heeft [naam inrichting] [A] naar aanleiding van deze informatie met onmiddellijke ingang geschorst. BI heeft vervolgens ook een onderzoek ingesteld naar [A] . De onderzoekers van BI hebben op 20 februari 2020 met [verweerder] en [A] zelf gesproken. Op 19 maart 2020 heeft BI haar onderzoeksrapport (hierna: het onderzoeksrapport) uitgebracht. Het rapport GRIP en het onderzoeksrapport zijn aanleiding geweest voor [naam inrichting] om een ontbindingsverzoek voor beide werknemers in te dienen. Daarin speelt de problematiek die heeft geleid tot de schorsing van [verweerder] op 6 januari 2020 geen rol meer.

3.Het verzoek

3.1.
[naam inrichting] stelt dat uit het onderzoek van BI en van Meldpunt GRIP is komen vast te staan dat [verweerder] contacten onderhoudt met [B] is verdachte in een strafrechtelijke onderzoek naar de zogenaamde “ [...] - moord ” in Utrecht in 2010 en is in dit kader op 12 december 2019 voor de tweede keer opgepakt. Uit de registratiekaart van [B] blijkt dat hij meerdere keren vast heeft gezeten: In 2004 tot 1 november 2007, waarvan van 2006 tot 1 november 2007 in [naam inrichting] , 1 dag in 2017, 1 januari tot 7 februari 2018 in [plaatsnaam 2] en [naam locatie] en vanaf 12 december 2019 in [plaatsnaam 1] . Uit de transscripties van telefoongesprekken (telefoontaps) kenbaar uit het rapport GRIP blijkt volgens [naam inrichting] dat [verweerder] drugs (waaronder cocaïne) gebruikt in de privésfeer en dat [verweerder] contacten heeft met verdachte [B] over de aankoop, dan wel het verkrijgen van drugs. Ook blijkt uit de telefoontaps dat [verweerder] aan [B] twee XTC-pillen heeft gevraagd en ook heeft gekregen die bestemd waren voor de buurman van [verweerder] . [verweerder] heeft in de periode juli 2018 tot en met september 2019 zes keer telefonisch contact gehad met [B] over de aankoop dan wel het verkrijgen van drugs. Door het in bezit hebben van harddrugs, het verkrijgen van harddrugs voor derden, de verboden contacten met de justitiabele [B] en het niet melden van deze contacten aan zijn leidinggevende heeft [verweerder] zich ernstig verwijtbaar gedragen en is de geloofwaardigheid van [verweerder] jegens gedetineerden en collega’s verloren gegaan en het vertrouwen in hem geschaad. [verweerder] is in het verleden al diverse malen disciplinair bestraft. Zijn laatste straf betrof een voorwaardelijk strafontslag, waarvan de proeftijd nog steeds loopt. Gelet op de verweten gedragingen kan van [naam inrichting] volgens haar in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en komt [verweerder] geen transitievergoeding toe.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en om afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Subsidiair heeft hij gevraagd om, als de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. Dit verweer zal hierna voor zover van belang worden behandeld.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak dus om de vraag of [verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van [naam inrichting] niet kan worden gevraagd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren (artikel 7:669 lid s sub e BW) en of dit handelen als ernstig verwijtbaar moet worden getypeerd.
4.2.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe. Hierna wordt toegelicht waarom dat zo is.
De bruikbaarheid van het onderzoeksrapport
4.3.
[naam inrichting] heeft de verwijten die zij aan [verweerder] maakt onderbouwd met de bevindingen uit het onderzoeksrapport (waarin wordt verwezen naar het rapport GRIP). [verweerder] voert aan dat de inhoud van het rapport GRIP privacy gevoelige informatie betreft afkomstig uit telefoontaps en hij vermoedt dat hij wellicht zelf afgeluisterd is. [verweerder] vraagt zich af of de betreffende informatie wel rechtmatig is verkregen. [verweerder] vermoedt dat men gericht is gaan zoeken naar belastende informatie over zijn contacten met [B] nadat hij op 13 december 2020 had gemeld dat hij [B] kende. Daarnaast voert [verweerder] aan dat het verhoor op 20 februari 2020 door BI intimiderend en suggestief was en dat hij niet was voorbereid op de vragen met betrekking tot [B] De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] vindt dat om die reden het onderzoeksrapport buiten beschouwing moet worden gelaten bij de beoordeling van deze zaak. De kantonrechter gaat daarin niet mee om de volgende redenen.
4.3.1.
Op de juistheid van de inhoud van het op ambtseed (want opgesteld door een rechercheur van politie), opgemaakte rapport GRIP mag worden vertrouwd. Het afluisteren van vertrouwelijke informatie (die in dit geval via de telefoon is gedeeld) kan alleen plaatsvinden met een machtiging van de rechter-commissaris. Als die machtiging er niet is, werken telefoonproviders niet mee aan het aansluiten van een telefoontap. De kantonrechter gaat er dus vanuit dat de inhoud van de vertrouwelijke informatie die in het rapport GRIP staat vermeld rechtmatig is verkregen. In het rapport GRIP staat voorts met zoveel woorden vermeld dat de inhoud ervan met toestemming van de bevoegde autoriteit, de officier van justitie, is gedeeld met Meldpunt GRIP. De inhoud van het rapport GRIP is dus rechtmatig verstrekt. [naam inrichting] heeft op de zitting toegelicht dat bij onderzoeken door BI standaard om informatie aan het Meldpunt GRIP wordt gevraagd als er sprake is van integriteitskwesties waarbij de afstand/nabijheid van medewerker tot gedetineerden in het geding is. Het Meldpunt GRIP is belast met de coördinatie van relevante informatie betreffende het gevangeniswezen, de politie en het Openbaar Ministerie in het kader van de handhaving van de orde en veiligheid in de [.] , het tegengaan van gevaar voor vlucht en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. De inhoud van het rapport, dat – zo is ook op de zitting toegelicht – pas is verkregen na (en in het kader van) de schorsing van [verweerder] , vroeg naar het oordeel van de kantonrechter dus om opvolging. Daar hoort bij dat [verweerder] is uitgenodigd voor een gesprek.
4.3.2.
Dit was niet de eerste keer dat [verweerder] op gesprek moest komen bij BI. In het verleden was er ook al eens een onderzoek naar het gedrag van [verweerder] geweest. [verweerder] had dus ervaring met dit soort gesprekken. [verweerder] had er voor kunnen kiezen om zijn gemachtigde mee te nemen naar het gesprek. Dit heeft hij niet gedaan. Het onderzoek dat door BI is gedaan is geen strafrechtelijke onderzoek en op de onderzoekers van BI rustte daarom ook geen verplichting om [verweerder] op een zwijgrecht te wijzen (zie CRvB 3 juli 2008, LJN BD7237, en Europees Hof voor de rechten van mens van 13 september 2007, LJN BC0960). De stelling van [verweerder] dat de vragen van de onderzoekers tijdens het gesprek intimiderend en suggestief waren, leest de kantonrechter niet terug in het gespreksverslag van 20 februari 2020 en heeft [verweerder] verder niet met feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8813) dat van een ambtenaar mag worden verlangd dat hij twijfel wegneemt, indien gerechtvaardigde twijfel aan de integriteit en/of betrouwbaarheid van de ambtenaar bestaat. Het was dan ook in het belang van [verweerder] iets te zeggen over de inhoud van de telefoontaps omdat, als gezegd, van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan en die inhoud vragen oproept.
4.4.
[verweerder] maakt nog een punt van het feit dat hij na 20 februari 2020 niets meer heeft gehoord totdat, zonder aankondiging of toelichting, het ontbindingsverzoek op de mat viel. Dat verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Invoelbaar is dat het [verweerder] de nodige spanning heeft bezorgd, ook met het oog op de beperkte tijd die er vervolgens was een raadsman te zoeken en de mondelinge behandeling goed voor te bereiden. Voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de gedraging van [verweerder] en of die verwijtbaarheid het verzoek tot ontbinding kan dragen is dit echter niet relevant.
De verwijtbaarheid
4.5.
Voor de beoordeling van deze verwijten gaat de kantonrechter uit van het volgende:
4.5.1.
Uit het rapport GRIP komt het beeld naar voren dat [verweerder] en [A] beiden harddrugs hebben gebruikt die [B] aan hen heeft verschaft
.Zowel in het gesprek met de onderzoekers van BI als tijdens de mondelinge behandeling hebben [verweerder] en [A] bevestigd dat zij privé harddrugs hebben gebruikt. Niet duidelijk is geworden hoeveel en hoe vaak zij dat deden. [verweerder] zegt incidenteel, maar uit de telefoontaps komt een ander beeld naar voren. Vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie volstaat de kantonrechter met een verwijzing naar inhoud van de betreffende telefoontaps. In de periode 24 juli 2018 tot 19 september 2019 komt [verweerder] zes keer over de tap waarbij het volgens de gebruikte benamingen en prijzen om hard drugs gaat. Dat in die contacten over iets anders wordt gesproken heeft [verweerder] desgevraagd niet uit kunnen leggen. Dat [verweerder] ervaring heeft met drugsgebruik volgt eveneens uit de telefoontaps en uit zijn beschrijving van een festivalbezoek waar hij met [A] naartoe zou gaan en waarin hij vraagt aan [B] of hij dan langskomt omdat hij dan toch “kort” is ivm “een snoepje hier, snuifje daar, rookje hier, drankje daar”
.De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerder] en [A] op de hoogte waren van elkaars drugsgebruik en de rol die [B] speelde in het regelen van die drugs. Zij gingen samen naar festivals en woonden bij elkaar in huis, zodat ze ervaring zullen hebben gehad met elkaars mentale en fysieke staat. Ook komt [A] zelf voor in de tapgesprekken. Zij spreekt met [B] over een gedetineerde die bij haar op de afdeling zat, [C] , die die vrijdag vrij zou komen en die [B] zou kennen. Aangezien [C] nogal in “de dingetjes” doet, had zij zijn telefoonnummer gevraagd en ging zij hem bellen als er een feestje is. [C] beweerde dat zijn spul het beste is. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat dit als grap bedoeld was en dat de toon daarvoor belangrijk was. Op doorvragen van de kantonrechter heeft [A] dit echter niet overtuigend uit kunnen leggen. Bovendien heeft [A] toegegeven ook daadwerkelijk cocaïne te hebben gekocht van [C] Op haar verzoek is [B] namelijk drugs gaan halen terwijl zij in de auto wachtte. Toen heeft ze gezien dat hij die drugs bij [C] kocht.
4.5.2.
[verweerder] en [A] kennen [B] via de hartsvriendin van [A] , [D] , met wie [B] kinderen heeft en die sinds 2011 een rol speelt in het leven van [verweerder] en [A] . In die hoedanigheid is [B] ook op de bruiloft van [verweerder] en [A] geweest net voordat hij werd opgepakt in 2019.
Wat verwijt [naam inrichting] [verweerder] nu precies?
4.6.
[naam inrichting] verwijt [verweerder] feitelijk twee dingen:
A Het in privé bezitten, gebruiken en verhandelen van harddrugs en aldus strafbaar handelen op grond van de Opiumwet. De ratio hierachter is dat voor medewerkers van de DJI hoge integriteitsnormen gelden neergelegd in artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017, nader ingevuld in de Gedragscode Integriteit Rijk en gespecificeerd in de Gedragscode DJI. De strekking van die norm is dat je als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden en specifiek voor DJI betrouwbaar bent en dat je je aan de regels houdt die voor iedereen gelden, ook in privétijd. Privégebruik van drugs leidde volgens [naam inrichting] voor de Wnra tot strafontslag en het te hanteren normenkader is door invoering van Wnra niet gewijzigd. [naam inrichting] heeft verwezen naar jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep (24 mei 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:1914 en 15 augustus 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:1423. Die jurisprudentie zou voor de kantonrechter richtinggevend moeten zijn.
B Het hebben en onderhouden van een vriendschapsband met [B] die in het verleden vele malen gedetineerd is geweest en verdachte is in de zogenaamde [...] - moord in 2010. Privé contacten met gedetineerden zijn verboden omdat die een medewerker van de [naam inrichting] chantabel maken.
Voor beide verwijten, ook in onderlinge samenhang bezien geldt volgens [naam inrichting] dat een medewerker van [naam inrichting] ongeloofwaardig is als hij in werktijd gedetineerden moet voorhouden hoe zij zich in de samenleving moeten gedragen terwijl men privé zelf ongewenst gedrag vertoont door gebruik van drugs en omgang met personen uit het criminele circuit.
En wat is de reactie van [A] daarop?
4.7.
[verweerder] heeft aangevoerd dat het tegenwoordig te doen gebruikelijk is, zeker op festivals, dat men in privé tijd cocaïne of een pilletje gebruikt. Het was hem niet bekend dat dat niet zou mogen. [verweerder] verwijst naar informatie die te vinden is over het privé gebruik van drugs op de P-Direkt site van de rijksoverheid, waaruit volgt dat drugsgebruik privé is toegestaan. Onder het kopje “Alcohol, drugs en verslaving” staat daar namelijk vermeld:
“Buiten werktijd mag u alcohol drinken en drugs gebruiken, zolang uw werk of reputatie van uw werkgever er niet onder lijden. Als u bijvoorbeeld bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten draait kunt u worden opgeroepen. Het is dan niet verstandig om alcohol te drinken of drugs te gebruiken.”[verweerder] heeft er in dit verband op gewezen dat zelfs op een personeelsfeest van [naam inrichting] door anderen, collega’s, drugs werden gebruikt. Zijn incidentele privédrugsgebruik heeft bovendien nooit invloed gehad op de wijze waarop hij zijn werk heeft uitgevoerd en daarvan kan hem dus in het kader van zijn functioneren geen verwijt worden gemaakt. Hij vindt dat hem evenmin een verwijt kan worden gemaakt dat hij contacten onderhield met [B] omdat hem, voordat [B] werd opgepakt als verdachte van de [...] moord 2010 op 12 december 2019, niet bekend was dat hij een (ex)-gedetineerde was.
Het verwijt sub A
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat in de artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017, nader ingevuld in de Gedragscode Integriteit Rijk en gespecificeerd in de Gedragscode DJI, niet staat beschreven dat een rijksambtenaar, meer in het bijzonder een medewerker van een [.] , privé geen hard drugs mag gebruiken. Uit de hiervoor in punt 4.6. weergegeven informatie die op de P-direkt site te vinden is, kan bovendien worden afgeleid dat privégebruik van drugs is toegestaan. Een duidelijke norm op dit punt is dus niet beschreven en kan ook niet zonder meer worden afgeleid uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarnaar [naam inrichting] heeft verwezen. Dat een dergelijke norm evident is in de functie van [verweerder] omdat dat volgt uit de integriteitseis die staat beschreven in de toepasselijke gedragscodes, is evenmin zonder meer gegeven in een tijd waarbij het gebruik van hard drugs op festivals ertoe heeft geleid dat van overheidswege ter plaatse drugstests voor XTC worden aangeboden. Daar komt bij dat een beperking die aan een werknemer vanuit de werkgever wordt opgelegd in zijn persoonlijke levenssfeer, zoals het verbinden van gevolgen aan het privé gebruik van drugs voor het voortbestaan van een arbeidsovereenkomst, aan voorwaarden is gebonden (zie HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:18340).
Het verwijt sub B en C
4.9.
[verweerder] en [A] zeggen niet op de hoogte te zijn geweest van de antecedenten van [B] De detentieperiode voorafgaande aan 2010 was hen niet bekend en toen werkten beiden ook nog niet in [naam inrichting] . Voor wat betreft de detentie in 2018 was hen verteld dat hij was opgepakt voor het uitzitten van boetes. [A] had eerder een keer gemeld dat haar buurjongen was opgepakt voor het uitzitten van een boete en zij zegt toen te horen te hebben gekregen dat dat niet gemeld hoefde te worden. [verweerder] en [A] hebben daarom in 2018 geen melding gemaakt van het feit dat zij een gedetineerde in de kennissenkring hadden. Volgens [verweerder] en [A] zou de relatie met [B] , ondanks de vriendschap met [D] , oppervlakkig zijn geweest, waardoor het ook niet voor de hand lag deze relatie te melden in 2018. Toen duidelijk werd dat [B] op 12 december 2019 was opgepakt als verdachte voor de [...] - moord hebben ze dat wel meteen gemeld en dus op dat moment volgens de regels gehandeld.
De kantonrechter overweegt In het midden kan blijven of [verweerder] voor 12 december 2019 wist van de antecedenten van [B] In dit geval is namelijk een norm overschreden die voor [verweerder] duidelijk had moeten zijn. Uit de telefoontaps en hetgeen [verweerder] en [A] daarover hebben verklaard, volgt namelijk dat [verweerder] regelmatig drugs betrok van [B] die bij hem over de vloer kwam en waarmee een vriendschappelijke relatie werd onderhouden. Dat die relatie oppervlakkig zou zijn geweest acht de kantonrechter niet aannemelijk, maar is ook niet relevant omdat [verweerder] en [A] hoe dan ook privé contact hebben onderhouden met iemand uit het criminele circuit. Uit de telefoontaps en hetgeen [verweerder] en [A] daarover hebben verklaard volgt dat [B] hen pleegde te voorzien van de drugs die zij gebruikten en dus als een drugsdealer heeft te gelden. Voor een medewerker van een [.] als [verweerder] die dagelijks in contact staat met justitiabelen, waaronder drugsverslaafden en drugshandelaren, is dat niet acceptabel. De kans is namelijk groot dat je jouw dealer, of iemand die weet dat, en bij wie, je drugs koopt, treft in je werkomgeving. Dit is ook het geval gebleken. [C] en [B] zijn namelijk beiden gedetineerd (geweest). Dat maakt je als medewerker van de [.] chantabel, omdat men iets weet over jou /en of jouw partner (eveneens werkzaam in de [.] ) dat je het liefst geheim wilt houden. [A] heeft desgevraagd ook verteld bij de mondelinge behandeling dat ze niet heeft gemeld dat ze via [B] drugs heeft gekocht bij [C] omdat ze liever niet had dat dat bekend werd.
4.10.
Dat [verweerder] [B] niet zag als crimineel of drugsdealer maakt dat niet anders. Daaruit spreekt namelijk dat [verweerder] niet begrijpt dat mensen die drugs leveren aan anderen voor de wet gelden als drugshandelaren en strafbare feiten plegen die fors worden bestraft. [verweerder] lijkt door zijn laconieke houding evenmin doordrongen van het belang om veiligheidsrisico’s binnen de [.] te vermijden en geen privé contacten te onderhouden met personen die strafbare feiten plegen. Hij onderkent zelfs niet dat ook hij strafbaar handelt als hij xtc-pillen regelt voor de buurman. [naam inrichting] heeft er bovendien terecht op gewezen dat het feit dat binnen de [.] bekend zou zijn of worden dat hij privé contacten onderhoudt met degene van wie hij drugs betrekt, hem niet langer geloofwaardig maakt om het beleid van de [naam inrichting] uit te voeren en mensen aan te spreken op drugsgebruik. [verweerder] doet dat kennelijk ook niet. Het drugsgebruik door collega’s op een personeelsfeest van [naam inrichting] (dus tijdens werktijd) heeft hij namelijk niet bij zijn leidinggevende bespreekbaar gemaakt.
4.11.
De slotsom is dan ook dat het gedrag van [verweerder] ernstig verwijtbaar is en dat van [naam inrichting] in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer) dan ook toewijzen. Een herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede.
Einde arbeidsovereenkomst
4.12.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 5 augustus 2020. Omdat aan de zijde van [verweerder] sprake is van ernstige verwijtbaarheid wordt geen rekening gehouden met de geldende opzegtermijn (artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder b BW).
Transitievergoeding
4.13.
[naam inrichting] is aan [verweerder] geen transitievergoeding verschuldigd, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] in de zin van artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub c BW.
Proceskosten
4.14.
De kantonrechter ziet gelet op de aard van deze procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 5 augustus 2020;
5.3.
bepaalt dat aan [verweerder] geen transitievergoeding toekomt;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2020.