ECLI:NL:RBMNE:2020:3215

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
8466903
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens alcoholgebruik op het werk en de rol van werkgever bij begeleiding van werknemer met alcoholprobleem

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, [verzoeker], die op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer, die sinds 2002 als kraanmachinist in dienst was, werd op 9 maart 2020 betrapt op het nuttigen van alcohol tijdens werktijd, met een gemeten promillage van 1,58. Ondanks eerdere waarschuwingen van de werkgever over alcoholgebruik op het werk, stelde de werknemer dat het ontslag onterecht was, omdat hij leed aan een structureel alcoholprobleem. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was, omdat de werknemer niet had aangetoond dat hij een ernstig alcoholprobleem had dat de werkgever had moeten aanzetten tot begeleiding. De rechter benadrukte dat de werkgever niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de alcoholproblematiek van de werknemer, aangezien deze zijn probleem niet openlijk had gedeeld. De verzoeken van de werknemer om het ontslag nietig te verklaren, een transitievergoeding en een billijke vergoeding werden afgewezen. De werknemer werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8466903 UE VERZ 20-121 LvdH/1470
Beschikking van 12 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Hoekstra (FNV),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A .J.D. Bekius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] , bij de griffie binnengekomen op 22 april 2020, met producties 1 tot en met 13;
  • het verweerschrift van [verweerster] van 14 mei 2020 met producties 1 tot en met 5.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn dochter [A] en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [verweerster] is verschenen de heer [B] , algemeen directeur bij [verweerster] , bijgestaan door de gemachtigde.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht, waarbij namens [verzoeker] gebruik is gemaakt van een pleitnotitie, en antwoord is gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1959 en thans dus 60 jaar oud, is op 4 februari 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van kraanmachinist, laatstelijk tegen een salaris van € 3.123,65 bruto per 4 weken op basis van 40 uren per week.
2.2.
Op 9 maart 2020 is door de leidinggevende van [verzoeker] geconstateerd dat [verzoeker] in beschonken toestand als kraanmachinist werkzaamheden verrichtte en dat er in zijn bedrijfsauto 6 of 7 lege bierblikjes van 33 cl lagen. Met toestemming van [verzoeker] is toen ter plekke een alcoholblaastest gedaan waarbij een promillage van 1,58 werd gemeten. [verzoeker] is diezelfde dag op staande voet ontslagen, omdat hij tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden alcohol heeft genuttigd, ondanks dat hij sinds oktober 2018 herhaaldelijk door [verweerster] op de gevaren en de consequenties van het nuttigen van alcohol op het werk was gewezen. Dit ontslag op staande voet is bij brief van 9 maart 2020 aan [verzoeker] bevestigd.
2.3.
Bij brief van 7 april 2020 is namens [verzoeker] aan [verweerster] kenbaar gemaakt dat er geen sprake is van een situatie die een ontslag op staande voet rechtvaardigt en heeft [verzoeker] zich bereid verklaard zijn werkzaamheden te hervatten, na zijn herstel. Ten tijde van die brief en ook thans nog is [verzoeker] arbeidsongeschikt vanwege een val op zijn schouder.
2.4.
Bij brief van 14 april 2020 heeft [verweerster] zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
In het verzoekschrift verzoekt [verzoeker] de kantonrechter – kort gezegd – bij beschikking:
primair:
  • het gegeven ontslag nietig te verklaren;
  • [verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] zijn gebruikelijke salaris te betalen vanaf 9 maart 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
subsidiair:
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 20.414,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 177.855,12, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 13.535,80 bruto wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair en subsidiair:
- [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en voert aan dat zij [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen en dat de verzoeken van [verzoeker] afgewezen dienen te worden.
Voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd, verzoekt [verweerster] de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoeker] te ontbinden en voor recht te verklaren dat [verzoeker] geen recht heeft op enige vergoeding.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [verzoeker] aangegeven dat het verzoek wordt gewijzigd, in die zin dat [verzoeker] wenst te berusten in de beëindiging van het dienstverband op 9 maart 2020. Herstel van het dienstverband en terugkeer naar [verweerster] is, gelet op hetgeen er heeft plaatsgevonden, geen reële optie meer voor [verzoeker] .

4.De beoordeling

4.1.
De verzoeken van [verzoeker] zijn gegrond op een aan hem gegeven ontslag op staande voet op 9 maart 2020. Hij stelt dat er geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Wel berust hij inmiddels in het gegeven ontslag, zodat hij niet meer de vernietiging van het ontslag verzoekt, maar naar de kantonrechter begrijpt een verklaring voor recht dat het ontslag voor vernietiging in aanmerking komt. Verder maakt hij aanspraak op toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Aan de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster] gericht op ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook niet toegekomen, nu thans vaststaat dat er op 9 maart 2020 een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ontslag op staande voet
4.3.
Door [verzoeker] wordt niet betwist dat hij op 9 maart 2020 tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden als kraanmachinist alcohol heeft genuttigd. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven die dag weinig te doen te hebben gehad en rond 11.30 uur naar de snackbar te zijn gegaan. Daar heeft hij wat eten en blikjes bier gekocht. Deze blikjes bier heeft hij meegenomen en in zijn bedrijfsbus gelegd. Omstreeks 13.30 uur bezocht de heer [C] , directeur bij [verweerster] , [verzoeker] tijdens zijn werk. Deze constateerde dat [verzoeker] onder invloed van alcohol verkeerde en [C] heeft bij [verzoeker] een alcoholblaastest afgenomen. De test gaf een alcoholpromillage aan van 1,58. [verzoeker] heeft de juistheid van deze uitslag niet betwist. Het wettelijk toegestane promillage om aan het verkeer te mogen deelnemen is 0,5.
4.4.
Artikel 7:678 BW bepaalt dat voor een werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd worden “zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”.
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als dringend in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW hebben te gelden, dienen alle omstandigheden van het geval, bezien in hun verband en samenhang, te worden afgewogen. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zal hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (HR 21 januari 2000
,ECLI:NL:HR:2000:AA4436,
NJ2000/190 (
[…]/Hema) en HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9532,
NJ2012/263 (
[.] /Magazijn De Bijenkorf)).
4.6.
[verzoeker] heeft niet gemotiveerd betwist dat het nuttigen van alcohol onder werktijd en tijdens het uitvoeren van werkzaamheden als kraanmachinist door hem op 9 maart 2020 op zich een gedraging was die in beginsel zwaarwegend genoeg was voor een ontslag op staande voet. Ook naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval. Daarbij neemt de kantonrechter de volgende omstandigheden in aanmerking.
4.7.
[verzoeker] was een gewaarschuwd man. Reeds in oktober 2018 heeft hij een officiële waarschuwing gekregen voor alcoholgebruik tijdens werktijd. In die waarschuwing is aan hem benadrukt dat dit gedrag niet wordt getolereerd en dat hij door zijn handelen de binnen de organisatie geldende afspraken niet naleeft en hij een gevaar oplevert voor zijn collega’s en de omgeving waarin hij werkzaam is. Ook is [verzoeker] in die waarschuwing gewezen op de zwaardere maatregelen, zoals een ontslag op staande voet, indien hij geen gevolg zou geven aan de officiële waarschuwing. [verweerster] heeft er vanuit het oogpunt van een goede bedrijfsvoering belang bij dat een werknemer tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden niet onder invloed van alcohol verkeert en (dus) onder werktijd ook geen alcohol gebruikt, zeker in een functie die grote verantwoordelijkheden met zich brengt, zoals de functie van [verzoeker] als kraanmachinist. Deze grote verantwoordelijkheden beperkten zich niet alleen tot de bouwlocatie, maar ook op de openbare weg, waar [verzoeker] na afronding van zijn werkzaamheden op de bouwlocatie met een bedrijfsauto van [verweerster] zou zijn gaan deelnemen aan het openbaar verkeer.
4.8.
[verzoeker] behoorde zich dan ook bewust te zijn van het belang dat [verweerster] erbij had dat hij geen alcohol onder werktijd zou nuttigen. Dit heeft [verzoeker] er echter niet van weerhouden om opnieuw tijdens werktijd alcohol te nuttigen. Daarmee heeft hij de verplichtingen die zijn werk hem oplegt grovelijk veronachtzaamd; een omstandigheid die in artikel 7:678 lid 2 aanhef en sub k BW wordt genoemd als een voorbeeld van een dringende reden voor de werkgever.
Was bij [verzoeker] sprake van een alcoholverslaving of van een structureel alcoholprobleem?
4.9.
[verzoeker] voert tegen de geldigheid van het ontslag aan dat hij al jaren kampt met een structureel alcoholprobleem. Sinds het overlijden van zijn moeder in oktober 2017 is hij steeds meer gaan drinken. Tot op heden heeft hij dit overlijden niet kunnen verwerken. Hij trok zich steeds meer terug in zichzelf, sloot zich af en raakte depressief. Volgens [verzoeker] was [verweerster] van zijn alcoholprobleem op de hoogte, althans had zij dat moeten vermoeden, en had zij om die reden nader onderzoek moeten doen met tussenkomst van de bedrijfsarts en rekening houdend met de richtlijnen van de STECR Werkwijzer Verslaving en Werk.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter mag van een goed werkgever worden verwacht dat deze in zekere mate hulp en begeleiding biedt aan een werknemer die kampt met een alcoholverslaving of met een structureel alcoholprobleem. Omdat bij de beoordeling van de geldigheid van een ontslag op staande voet gelet moet worden op alle omstandigheden van het geval, kan bij de beoordeling worden betrokken of de werkgever aan deze verplichting heeft voldaan.
4.11.
Allereerst moet [verzoeker] voldoende aannemelijk maken dát sprake is van een structureel alcoholprobleem (en niet van het incidenteel teveel alcoholgebruik) . Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvoor niet vereist dat (ook) de medische diagnose van een alcohol
verslavingis gesteld.
Zoals hiervoor vermeld stelt [verzoeker] zelf dat hij sinds het overlijden van zijn moeder in oktober 2017 kampt met een alcoholprobleem. Hij heeft daar zelf echter nauwelijks details over verstrekt, zoals hoe vaak en hoeveel hij alcohol drinkt, en welke gevolgen hij en zijn omgeving daarvan ondervinden. Wel heeft hij een doorverwijzing van zijn huisarts van 9 april 2020 overgelegd, waarbij deze hem verwijst naar [naam instelling] ( [.....] ) te [plaatsnaam] . Het betreft echter een “kale” doorverwijzing: de huisarts heeft niet omschreven op grond van welke bevindingen hij tot deze verwijzing is gekomen. Op de zitting van 16 juni 2020 heeft [verzoeker] meegedeeld dat hij nog niet bij de [naam instelling] is geweest, en dat hij zich daar kan melden als hij terugvalt. Zijn dochter heeft nader toegelicht dat er nog geen intakegesprek heeft plaatsgevonden, dat er nog geen plek was voor een opname bij de [naam instelling] , ook niet bij andere klinieken in de buurt, dat hij bij een terugval wel zal worden opgenomen en dat het thans iets beter met haar vader gaat.
De kantonrechter begrijpt uit het voorgaande dat een ambulante behandeling kennelijk niet noodzakelijk geacht wordt (door [verzoeker] zelf dan wel door de [naam instelling] of zijn huisarts).
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] met al het voorgaande onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is van een dermate ernstig alcoholprobleem, dat daar - mede in het licht van de STECR Werkwijzer - een taak voor [verweerster] als werkgever was weggelegd.
[verweerster] heeft er in het verweerschrift en ter zitting overigens ook op gewezen dat een medische onderbouwing ontbreekt. [verzoeker] heeft hierop gesteld dat er behalve de doorverwijzing geen schriftelijke stukken zijn. Gelet op deze betwisting door [verweerster] had het echter op zijn weg gelegen alsnog een nadere medische (of andere) onderbouwing te laten opstellen en over te leggen. Hij heeft geen reden aangevoerd waarom dit niet mogelijk zou zijn geweest.
Had [verweerster] een alcoholverslaving of een structureel alcoholprobleem bij [verzoeker] moeten vermoeden?
4.13.
Volgens [verzoeker] had het [verweerster] duidelijk moeten zijn dat bij hem sprake was van een structureel alcoholprobleem, althans zij had dat moeten vermoeden, dit had tot nader onderzoek moeten leiden, en zo’n onderzoek zou hebben uitgewezen dat er inderdaad sprake was van een structureel alcoholprobleem .
Bij de beoordeling van deze stelling zal de kantonrechter er veronderstellenderwijs van uitgaan dat [verzoeker] (inderdaad) kampt met een structureel alcoholprobleem of -verslaving.
4.14.
Ten eerste is van belang dat [verzoeker] zowel in het verzoekschrift als ter zitting duidelijk heeft aangegeven dat hij voor anderen, ook voor [verweerster] , steeds verborgen heeft gehouden dat sprake was van een alcoholprobleem.
4.15.
[verzoeker] wijst ter onderbouwing op het feit dat [verweerster] hem bij brief van 25 oktober 2018 een officiële waarschuwing heeft gegeven in verband met alcoholgebruik:
“Tijdens ons gesprek op donderdag 25 oktober 2018 hebben wij u geconfronteerd met de signalen die we hebben ontvangen over uw alcoholgebruik onder werktijd. Door uw handelen leeft u de binnen onze organisatie geldende afspraken niet na en levert u vaarwel voor de collega's en de omgeving waarin u werkzaam bent. Dit tolereren wij niet”.
Verder wijst [verzoeker] erop dat [verweerster] in de ontslagbrief vermeldt dat zij hem sinds oktober 2018 herhaaldelijk heeft gewezen op de gevaren en de consequenties van het nuttigen van alcohol op het werk. Volgens [verzoeker] gaat het daarbij om de door hem overgelegde brieven van 25 juli en 26 juli 2019 en een gespreksverslag van 24 oktober 2019. Hij wijst erop dat [verweerster] in de e-mail waarbij deze stukken zijn toegezonden schrijft dat in die waarschuwingsbrieven
“de situatie zonder de term drankgebruik (is) beschreven om zijn privacy te waarborgen, daar deze brieven naar het thuisadres worden gestuurd”.
Ter zitting heeft [verzoeker] zelf echter verklaard dat die andere waarschuwingen volgens hem niet met alcohol te maken hebben gehad, maar bijvoorbeeld met het te vroeg vertrekken van het werk verband met zeer warm weer. Later verklaart hij weer dat hij het niet meer weet.
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van het voorgaande onvoldoende komen vast te staan dat de andere waarschuwingen betrekking hadden op alcoholgebruik. Voor zover dit wel het geval is geweest, heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat dit - mede gezien het ontbreken van iedere onderbouwing van de ernst van hetgeen toen eventueel voorgevallen is - naast het gebeurde op 25 oktober 2018 aanleiding voor [verweerster] had moeten zijn om nader onderzoek naar het eventueel bestaan van een alcoholprobleem bij hem in te stellen.
4.17.
Volgens de gemachtigde van [verzoeker] (verzoekschrift punt 18) blijkt uit het door [verweerster] overgelegde overzicht van het ziekteverzuim van [verzoeker] dat dit zeer hoog was, en dat van de kortstondige ziekmeldingen de alcoholproblematiek de onderliggende oorzaak was. Zoals ook de STECR Werkwijzer vermeldt (punt 3.4) kan veelvuldig kort ziekteverzuim een aanwijzing zijn dat sprake is van alcoholproblematiek.
Ter zitting heeft [verzoeker] zelf desgevraagd echter verklaard dat hij zich nooit vanwege alcoholgebruik heeft ziek gemeld. Deze ziekmeldingen hadden voor [verweerster] dus geen aanleiding hoeven te zijn voor nader onderzoek.
4.18.
Als een werkgever zich niet houdt aan haar eigen beleid met betrekking tot begeleiding bij alcoholproblematiek bij haar werknemers kan dit voor de beoordeling van de geldigheid op staande voet van belang zijn (vgl. conclusie AG vóór HR 13 mei 2020, ECLI:NL:HR: 2020: 418 (Dräger II)).
Het personeelshandboek van [verweerster] vermeldt met betrekking tot alcohol voor zover hier van belang:

Sancties
Als het vermoeden bestaat dat iemand onder invloed is van alcohol en/of drugs of frequent gebruiker is, gaat de bedrijfsleiding samen met de afdeling P&O in gesprek met de betrokkene. Indien geen verbeteringen optreden met betrekking tot alcohol-, drugs- en medicijnengebruik worden de volgende maatregelen genomen:

Gesprek met betrokkene;

Schriftelijke waarschuwing;

Directe schorsing indien de veiligheid direct in het geding is

of bij grove overtreding geldt ontslag op staande voet”.
Nu uit het voorgaande volgt dat [verweerster] niet had behoeven te vermoeden dat [verzoeker] een “
frequent gebruiker”van alcohol was, heeft zij wat betreft het (niet) voeren van een gesprek (naar aangenomen moet worden: gericht op verbetering in de toekomst) met [verzoeker] niet in strijd met haar eigen beleid gehandeld. Wat betreft de directe aanleiding voor het ontslag op staande voet: het gebeurde kan als een grove overtreding worden aangemerkt. Het ontslag op staande voet is dan in overeenstemming met dit beleid.
4.19.
Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld te betogen dat dit beleid van [verweerster] onder de maat is (het is kennelijk hoofdzakelijk niet gericht op begeleiding maar op sanctionering), kan dit hem niet baten. [verweerster] had immers niet hoeven te vermoeden dat bij hem sprake was van een alcoholprobleem.
4.20.
Ten slotte merkt de kantonrechter nog op dat [verzoeker] niet heeft aangegeven waaruit de begeleiding door [verweerster] volgens hem had behoren te bestaan. Dat had wel op zijn weg gelegen, onder andere vanwege de omstandigheid dat hij thans ook niet onder behandeling is.
4.21.
[verzoeker] heeft verder nog tegen het ontslag aangevoerd dat zijn kansen op de arbeidsmarkt gezien zijn leeftijd en gezien het feit dat hij voor zijn verslaving behandeld zal moeten worden waarschijnlijk nihil zijn. Verder beroept hij zich erop dat hij een lange staat van dienst had bij [verweerster] en dat niet is gebleken dat er sprake is geweest van een problematisch verlopen dienstverband. Ook stelt hij dat de financiële gevolgen van het ontslag zeer groot voor hem zijn en dat hij kostwinner is. Gelet op de ernst van de gedraging van [verzoeker] die tot het ontslag heeft geleid is de kantonrechter echter van oordeel dat deze omstandigheden niet aan de rechtsgeldigheid van het ontslag in de weg staan. Het verzoek van [verzoeker] tot het geven van een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet voor vernietiging in aanmerking komt wordt daarom afgewezen. Het hiermee samenhangende verzoek tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging is evenmin toewijsbaar.
Transitievergoeding
4.22.
[verzoeker] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter heeft in het voorgaande geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel de aanwezigheid van een dringende reden niet zonder meer hoeft te betekenen dat tevens sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval een dergelijke ernstige verwijtbaarheid wel degelijk op. De ernstige verwijtbaarheid ligt besloten in de gedraging die tot het ontslag heeft geleid. Dat betekent dat de transitievergoeding alsmede de wettelijke rente hierover niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
Billijke vergoeding
4.23.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a , BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen indien de werkgever de werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal ook het verzoek van [verzoeker] om toekenning van die billijke vergoeding, alsmede de verzochte wettelijke rente hierover, worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot aan deze uitspraak begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op
heden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het bijzijn van de griffier op 12 augustus 2020 uitgesproken.