Matiging van de boete vanwege bijzondere omstandigheden
10. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat de standaardboete vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is en daarom gematigd moet worden. Eiser wijst op de beperkte ernst van de overtreding, het feit dat de onttrekking hem geen financieel voordeel heeft opgeleverd, het feit dat hij al is gestraft door de sluiting van zijn woning en de hem opgelegde strafbeschikking en de schending van de dertienwekentermijn door verweerder. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de boete.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb gehouden is een lagere boete dan de vastgestelde boete op te leggen indien de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als zulke bijzondere omstandigheden.De rechtbank bespreekt de bijzondere omstandigheden die eiser heeft aangevoerd hieronder.
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de boete op grond van beperkte ernst en omvang van de overtreding gematigd moet worden. Ten eerste omdat er weliswaar formeel gezien sprake is van onttrekking aan de woningvoorraad, maar feitelijk gezien niet. Voordat eiser een hennepkwekerij in zijn woning begon woonde hij er namelijk alleen en nadat hij de hennepkwekerij was begonnen woonde hij er nog steeds alleen. Er is dus geen verandering geweest in het aantal bewoners in de woning en het is niet zo dat de woning niet meer bewoond werd. Dit maakt de ernst van de overtreding relatief gering. Daarbij is de hennepkwekerij maar heel kort in bedrijf geweest, zodat ook de onttrekking kort van duur is geweest en de omvang van de overtreding dus ook beperkt is.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de boete niet heeft hoeven matigen op grond van beperkte ernst en omvang van de overtreding. Verweerder heeft toegelicht dat hij de overtreding als ernstig beschouwd, ongeacht of eiser nog in de woning woonde en ongeacht hoe lang de hennepkwekerij in bedrijf is geweest. Ieder ander gebruik van een woning dan bewoning levert namelijk onttrekking van de woning aan de bestemming tot bewoning op.Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er in ieder geval sprake was van gedeeltelijke onttrekking van de woning. Verweerder heeft in eisers stelling dat hij nog in de woning woonde geen reden hoeven zien om de boete te matigen.
14. Een tweede bijzondere omstandigheid die eiser aanvoert is dat hij geen financieel voordeel heeft gehad van de hennepkwekerij, omdat hij geen inkomsten heeft gehad van de oogst van zijn hennepplanten. Volgens eiser moet hiermee rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de boete, wat volgens hem wordt bevestigd in de uitspraak van de ABRvS van 30 mei 2018.
15. De rechtbank oordeelt dat ook deze omstandigheid verweerder geen aanleiding heeft hoeven geven om de boete te matigen. Of er al dan niet sprake is van financieel gewin, is namelijk op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
16. Eiser voert ten derde aan dat verweerder de boete had moeten matigen omdat hem voor de hennepkwekerij ook al een strafbeschikking is opgelegd en zijn woning door de burgemeester 12 maanden is gesloten. Nu hij ook nog het volledige boetebedrag krijgt opgelegd voor woningonttrekking, wordt hij onevenredig zwaar gestraft.
17. Ook in deze stelling volgt de rechtbank eiser niet. Voor zover eiser erop doelt dat hij dubbel bestraft wordt voor dezelfde gedraging in de zin van artikel 5:44 van de Awb, overweegt de rechtbank dat de strafbeschikking aan hem is opgelegd op grond van Opiumwet en de bestuurlijke boete op grond van de Huisvestingswet. Het doel van de Opiumwet is het beschermen van de volksgezondheid, terwijl de Huisvestingswet met name een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte beoogt te beschermen.Het gaat hier dus om verschillende wetten die verschillende belangen beogen te beschermen, waarbij verschillende bestuursorganen zijn belast met de handhaving van de bepalingen in deze wetten. Eenzelfde gedraging kan dus zowel een overtreding van de Opiumwet als van de Huisvestingswet opleveren, zodat geen sprake is van dubbele bestraffing. Dit geldt evengoed voor de oplegging van de sluiting van de woning, ook deze maatregel berust op een ander voorschrift dat andere belangen beoogt te beschermen. De sluiting is bovendien geen punitieve sanctie die ertoe dient om eiser te bestraffen, maar een herstelmaatregel om het woon- en leefklimaat te herstellen en verdere drugshandel in het pand te voorkomen. Verweerder mocht dus overgaan tot het opleggen van de bestuurlijke boete naast het sluiten van de woning van eiser en heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de hoogte van de boete te matigen.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft gemotiveerd waarom hij de boete op grond van de aangevoerde bijzondere omstandigheden niet matigt.
Schending dertienwekentermijn
19.
Tot slot stelt eiser zich op standpunt dat verweerder de boete had moeten matigen omdat hij de dertienwekentermijn uit artikel 5:51 van de Awb heeft geschonden.
20. Ook hierin ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen. De dertienwekentermijn is een termijn van orde, zodat aan de overschrijding daarvan geen consequenties zijn verbonden.De rechtbank stelt bovendien vast dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, niet is geschonden, omdat er vanaf het moment dat verweerder een voornemen tot het opleggen van de bestuurlijke boete tot de datum van deze uitspraak geen twee jaar zijn verstreken.Er is dus ook geen reden om de hoogte van de boete te matigen vanwege een schending van de redelijke termijn.