In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van appartementen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de onroerende zaken voor het belastingjaar 2018 had vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 29 juli 2020, waarbij ook de gemachtigde van verweerder, R. Janmaat, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de appartementen is bepaald op basis van een taxatiematrix en dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. Eiser heeft aangevoerd dat de appartementen geen eigen meters hebben, wat volgens hem zou moeten leiden tot een lagere waardering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ontbreken van eigen meters geen significante invloed heeft op de waarde, aangezien vergelijkbare appartementen geen markant waardeverschil vertonen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met bijna vier maanden is overschreden en heeft verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,-. Ook is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 525,- en het griffierecht van € 47,- aan eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.