ECLI:NL:RBMNE:2020:3107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/1634
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking, de aanslag Rioolheffing en de aanslag Afvalstoffenheffing. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 12 maart 2019 ingediend, en de heffingsambtenaar had uiterlijk op 11 februari 2020 moeten beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op die datum nog niet had beslist en dat eiser de heffingsambtenaar op 14 februari 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken en dat de heffingsambtenaar niet op de juiste wijze heeft gehandeld door de beslistermijn niet schriftelijk te verlengen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de heffingsambtenaar op om binnen twee weken alsnog uitspraak te doen op de bezwaren van eiser. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de heffingsambtenaar moeten worden betaald. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 13 juli 2020, waarbij de rechter en griffier aanwezig waren. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking, de aanslag Rioolheffing en de aanslag Afvalstoffenheffing.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 maart 2019. Verweerder moet voor het einde van het jaar beslissen
.Dat staat in artikel 236, tweede lid van de Gemeentewet.
Verweerder heeft de termijn verlengd met 6 weken. Verweerder had uiterlijk op 11 februari 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder met de brief van 14 februari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiser heeft in de brief van 14 februari 2020 voldoende duidelijk gemaakt op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft. Daarnaast heeft eiser erop aangedrongen dat alsnog uitspraak op zijn bezwaren wordt gedaan (vgl HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1124).
4. In zijn verweerschrift van 15 mei 2020 geeft verweerder aan dat naar zijn mening de termijn nog niet is verstreken. Op 10 februari 2020 heeft de hoorzitting plaatsgevonden en eiser heeft naar aanleiding van de hoorzitting een groot aantal vragen gesteld en aangegeven dat wanneer de vragen beantwoord zijn, hij nog aanvullende gronden zal indienen. Verweerder stelt daardoor nog niet te kunnen beslissen. In het verweerschrift wordt ook medegedeeld dat men op dat moment de laatste hand legt aan de beantwoording van de vragen en dat met inachtneming van een redelijke termijn van gemachtigde voor het aanvullen van zijn bezwaren, binnen zes weken vanaf heden (15 mei 2020) uitspraak kan doen op de bezwaren.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de termijn om te beslissen nog niet is verstreken. De beslistermijn is namelijk verstreken op 11 februari 2020. Dat verweerder, op de dag dat de termijn verstreek, naar aanleiding van de hoorzitting geconfronteerd werd met een groot aantal vragen en de opmerking van eiser dat hij na het ontvangen van zijn antwoorden zijn bezwaren nog wilde aanvullen, doet hier niets aan af. Verweerder had op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb de termijn onder omstandigheden nog verder kunnen verdagen. Dit had hij schriftelijk moeten doen (artikel 7:10, vijfde lid 5, van de Awb). Dit is niet gebeurd.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat verweerder nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat drie keer een dwangsom verschuldigd is, omdat het om drie bezwaren gaat. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1352, is een bestuursorgaan slechts één dwangsom verschuldigd, bij aanvragen of bezwaren die gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk samenhangen. De rechtbank stelt vast dat in dit geval de WOZ-beschikking, rioolheffing en afvalstoffenheffing op één aanslagbiljet staan vermeld en dat eiser in één brief hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze bezwaren inhoudelijk samenhangen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van samenhang tussen enerzijds de WOZ-beschikking en anderzijds de riool- en afvalstoffenheffing. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de bezwaren tegen de WOZ-beschikking een wezenlijk ander karakter hebben dan die tegen de aanslagen rioolheffing/afvalstoffenheffing, welke zien op de opbrengstlimiet. Bij deze laatste twee aanslagen is wel sprake van samenhang. Dit betekent dat verweerder twee uitspraken op bezwaar moet doen: één op de bezwaren tegen de WOZ-beschikking en één op de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing. Aangezien het gaat om twee uitspraken op bezwaar die niet tijdig zijn genomen, zal de rechtbank aan beide te nemen uitspraken een dwangsom verbinden.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank gaat, zoals onder 9 is overwogen, uit van twee bezwaren waarop uitspraak moet worden gedaan. Omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt ( 2x € 262,50 =) € 525,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van twee besluiten;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog deze twee besluiten bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met voor elk besluit een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 13 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.