ECLI:NL:RBMNE:2020:3023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1057
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstand in verband met inkomsten en terugvordering door gemeente

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2020, gaat het om de herziening van bijstand van eisers, een echtpaar dat tot 1 november 2018 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De gemeente Almere, als verweerder, heeft op 21 november 2019 een besluit genomen om de bijstand over oktober 2018 te herzien, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.346,04. Na bezwaar van eisers is dit bedrag verlaagd naar € 542,43. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij aanvoeren dat de terugvordering onterecht is omdat zij in oktober 2019 geen bijstand hebben ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een systeem hanteert waarbij de inkomsten van een maand worden verrekend met de uitkering van de daaropvolgende maand. Dit leidde tot verwarring, aangezien verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het jaar 2019 noemde in plaats van 2018. De rechtbank oordeelt dat dit een kennelijke verschrijving is en dat het duidelijk is dat het om het jaar 2018 gaat. Daarnaast hebben eisers betoogd dat het terugvorderingsbedrag nooit aan hen is uitbetaald, maar de rechtbank concludeert dat de gemeente in het kader van de heroverweging het bedrag in het voordeel van eisers mocht aanpassen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de betalings- en verrekeningssystematiek van de gemeente is toegestaan. Dit betekent dat eisers over oktober 2018 geen recht meer hebben op bijstand, omdat hun inkomen hoger was dan de bijstandsnorm. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Hassan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J. de Feijter).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand over de maand oktober 2018 herzien. Als gevolg van de herziening heeft verweerder een bedrag teruggevorderd van € 1.346,04.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond verklaard. Het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 542,43.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020 door middel van een
Skype-beeldverbinding. Eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn via videobellen verschenen. Verweerder heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers zijn gehuwd en ontvingen tot 1 november 2018 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat een systeem wordt gehanteerd dat de ontvangen inkomsten in een maand worden verrekend met de uitkering van de daaropvolgende maand. Omdat eisers per 1 november 2019 (lees: 1 november 2018) geen bijstand meer ontvingen, betekent dit dat de inkomsten over de maand oktober 2019 (lees: oktober 2018) niet meer kunnen worden verrekend met de daaropvolgende maand en daarom worden verrekend met de maand oktober 2019 (lees: oktober 2018). Verweerder heeft over de maand oktober 2019 (lees: oktober 2018) een bedrag teruggevorderd van
€ 542,43.
3. Eisers voeren in beroep aan dat zij in oktober 2019 nooit bijstand hebben ontvangen en dat er daarom geen sprake kan zijn van een terugvordering over de maand oktober 2019.
4. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verweerder het jaar 2019 heeft vermeld in het bestreden besluit in plaats van het jaar 2018 moet worden gezien als een kennelijke verschrijving waaraan in beroep geen consequenties hoeven te worden verbonden. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en de processtukken is het duidelijk dat het om het jaar 2018 gaat.
5. Eisers voeren verder aan dat in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel in het primaire besluit wordt gesproken over een terugvorderingsbedrag van € 1.346.04. Dit bedrag is echter nooit aan eisers uitbetaald.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld op € 542,43. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar het terugvorderingsbedrag in het voordeel van eisers mocht aanpassen.
7. Eisers voeren verder aan dat in de maand oktober 2018 slechts een bedrag van € 887,65 (netto) aan inkomsten is ontvangen. Gelet op de bijstandsnorm voor gehuwden had verweerder de bijstand daarom moeten aanvullen in plaats van terugvorderen.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers over de maand oktober 2018 een bedrag van € 459,51 aan bijstand hebben ontvangen. Hierbij is rekening gehouden met inkomsten over de maand september 2018, te weten een bedrag van € 788,13. Ook is een bedrag van € 82,92 aan doorbetaling aan de Volkskredietbank ingehouden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gehanteerde betalings- en verrekeningssystematiek waarbij de algemene bijstand aan het eind van de lopende maand werd uitbetaald en de inkomsten over die maand eerst werden verrekend met de uitkering van de maand daarna is toegestaan. Het gevolg hiervan is dat maandelijks een bedrag wordt uitbetaald dat niet in overeenstemming is met het recht op bijstand over die maand. Daardoor moet bij beëindiging van de bijstand een besluit tot herziening en terugvordering volgen van de verleende bijstand, voor zover nog geen rekening is gehouden met de over die periode genoten inkomsten. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU0660).
10. Omdat eisers per 1 november 2018 geen bijstand meer ontvingen, heeft verweerder niet alleen het inkomen over de maand september 2018, maar ook het inkomen over de maand oktober 2018 verrekend met de bijstand over de maand oktober 2018. Dit komt er feitelijk op neer dat eisers over de maand oktober 2018 geen recht meer hebben op bijstand omdat het inkomen hoger was. Verweerder heeft daarom terecht de bijstand over de maand oktober 2018 herzien en het uitbetaalde bedrag van € 542,43 teruggevorderd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2020 door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.