ECLI:NL:RBMNE:2020:2991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20 / 681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor aflossing schuld aan Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt als alleenstaande ouder, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (WIL). Eiseres had op 9 december 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter aflossing van een schuld aan de Belastingdienst van € 5.422,-. WIL heeft deze aanvraag op 12 december 2019 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 13 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 juli 2020, waarbij eiseres aanwezig was en WIL vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder nadere zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand in stand blijft. De rechtbank verwijst naar artikel 13 van de Participatiewet, waarin staat dat er geen recht op bijstand bestaat als iemand bijstand vraagt om een schuld af te lossen, terwijl hij of zij op dat moment over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij op het moment van het ontstaan van de schuld niet over middelen beschikte. Bovendien zijn er geen zeer dringende redenen aangetoond die een uitzondering op de regel rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de situatie van eiseres niet levensbedreigend is en dat er geen acute noodsituatie is aangetoond. De rechtbank besluit dat de weigering van WIL om bijzondere bijstand te verlenen in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder (hierna: WIL)

(gemachtigde: P. van der Voorn).

Inleiding

1. Vanaf februari 2019 ontvangt eiseres bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder.
2. Op 9 december 2019 heeft WIL de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld aan de Belastingdienst ontvangen. De schuld bedroeg op dat moment € 5.422,-. Deze aanvraag heeft WIL op 12 december 2019 (primair besluit) afgewezen. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.1.
Bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft WIL het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep.
2.2.
WIL heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 6 juli 2020 via een Skype‑verbinding. Eiseres was aanwezig. WIL heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en heeft eiseres een kopie van het verweerschrift toegestuurd. Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het besluit waarbij WIL de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen en het besluit waarbij het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard, in stand blijven. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (Pw) staat dat dat er geen recht op bijstand bestaat als iemand bijstand vraagt om daarmee een schuld af te lossen en hij of zij op het moment van het ontstaan van die schuld of daarna beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd om de nog openstaande schuld bij de Belastingdienst af te lossen. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat eiseres op het moment van het ontstaan van deze schuld of daarna geen middelen had waarmee zij kon voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw aan bijstandsverlening voor de aflossing van de schuld aan de Belastingdienst in de weg staat.
6. Als er sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw en aan de overige in dat artikel opgenomen voorwaarden is voldaan, kan in afwijking van artikel 13 van de Pw toch bijzondere bijstand worden verleend.
7. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in bijstandszaken doen dringende redenen zich slechts voor als vaststaat dat sprake is van een acute noodsituatie. Deze acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [1] Van zo’n acute noodsituatie is naar het oordeel van de rechtbank bij eiseres niet gebleken. Dat eiseres, zoals zij stelt, de belastingschuld niet kan betalen met de bijstandsuitkering waarvan zij met haar vier kinderen moet leven, levert geen zeer dringende reden op. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij met de woningbouwvereniging een regeling heeft getroffen voor het betalen van een huurachterstand en dat de belastingschuld de enige schuld is die zij verder heeft. Niet is gebleken dat de omstandigheden zo ernstig zijn dat eiseres als gevolg van de belastingschuld in haar bestaansvoorziening wordt bedreigd. Bovendien moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet als de Belastingdienst ter aflossing van de belastingschuld beslag zou leggen op de bijstandsuitkering van eiseres. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. [2]
8. Uit wat hiervoor staat volgt dat de weigering van WIL om aan eiseres bijzondere bijstand te verlenen in stand blijft.
9. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij niet kan oordelen over het verzoek van eiseres om een betalingsregeling met de Belastingdienst te regelen. Het beroep van eiseres is immers gericht tegen het bestreden besluit van WIL en de Belastingdienst is hierin geen partij. Eiseres zal zich met dit verzoek desgewenst nogmaals tot de Belastingdienst moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2020 door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie punt 4.5 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1261.
2.Zie punt 4.6 van de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1000.