ECLI:NL:RBMNE:2020:2765

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1653 en 17/1655
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij beëindiging vervoersvoorziening en schadevergoeding voor ambtenaar

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die sinds 1975 werkzaam is bij Defensie en in augustus 2012 arbeidsongeschikt raakte door een complicatie bij een medische ingreep. Hoewel hij in augustus 2013 volledig hersteld werd verklaard voor zijn eigen werkzaamheden, werd hij per latere datum als structureel functioneel beperkt geacht voor zijn woon-werkverkeer. Vanaf november 2012 maakte hij gebruik van dienstvervoer met chauffeur, maar in april 2015 werd hem meegedeeld dat deze regeling zou eindigen. Na enkele verlengingen werd de vervoersregeling definitief beëindigd per 1 maart 2016. De rechtbank oordeelt dat eiser geen actueel procesbelang heeft bij de toekenning van de vervoersvoorziening, aangezien hij sinds 5 mei 2017 ziek is en niet meer naar zijn werk reist. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te verwachten dat zijn medische situatie op korte termijn zal verbeteren, waardoor hij weer kan werken. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiser ook geen procesbelang heeft bij schadevergoeding, omdat de loonkorting die was toegepast inmiddels is terugbetaald en eiser geen onderbouwing heeft gegeven voor de overige schadeposten die hij stelt. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/1653 en UTR 17/1655

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Dijkhoff-Gijsbertse),
en

[verweerder] , verweerder (Defensie)

(gemachtigden: mr. R. van Arkel en mr. C.E. Lamberti).

Inleiding

Wat is er gebeurd?
Eiser is sinds 1975 werkzaam bij Defensie. In augustus 2012 is eiser arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een complicatie bij een medische ingreep. Eiser is vanaf 8 augustus 2013 weer volledig hersteld verklaard voor het uitvoeren van zijn eigen werkzaamheden, maar is daarbij (per latere datum) structureel functioneel beperkt geacht voor zijn woon-werkverkeer. Vanaf november 2012 heeft eiser voor vervoer van en naar zijn werk gebruik gemaakt van dienstvervoer met chauffeur. Hij werd dus thuis opgehaald en naar zijn werk gebracht en vervolgens ook weer thuisgebracht. In april 2015 heeft Defensie eiser laten weten dat deze regeling voor hem zou worden beëindigd. Na een drietal verlengingen heeft de werkgever de vervoersregeling voor eiser met ingang van 1 maart 2016 definitief beëindigd.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 april 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 17/1653.
Vervolgens heeft Defensie in het besluit van 2 mei 2017 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dat betekent dat Defensie de beëindiging van de vervoersvoorziening van eiser in stand heeft gelaten. Volgens verweerder is er geen reden om in het geval van eiser de hardheidsclausule toe te passen en alsnog over te gaan tot het voortzetten van de vervoersvoorziening.
Eiser heeft ook tegen het bestreden besluit beroep ingediend. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 17/1655.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Tussen partijen bestaan veel meer geschilpunten dan alleen over de vervoersvoorziening. Het beroep, zoals ingesteld bij de rechtbank, ziet echter alleen op het besluit van 2 mei 2017 over de vervoersvoorziening, waardoor de rechtbank alleen bevoegd is om een beslissing te nemen over dit besluit.
Het beroep is op 12 juni 2020 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, die optreedt als zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

De beoordeling van de rechtbank

Beroep met zaaknummer UTR 17/1655
1. De rechtbank stelt vast dat eiser in eerste instantie beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. Verweerder heeft op 2 mei 2017 besloten op het bezwaar van eiser. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is een beroepschrift dat is gericht tegen het uitblijven van een besluit ook gericht tegen een later genomen (reëel) besluit. Dit betekent dat het beroep van eiser, geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/1653 ook gericht is tegen het besluit van Defensie van 2 mei 2017.
2. Gelet hierop was het voor eiser niet nodig om nog een keer apart beroep in te stellen tegen het besluit van 2 mei 2017. Het beroep, geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/1655, is dan ook ten onrechte ingediend. Dit beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
Beroep met zaaknummer UTR 17/1653
Belang bij beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
3. Niet is gebleken dat eiser nog een afzonderlijk belang, zoals bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb, heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Defensie heeft immers beslist op de aanvraag. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers bezwaar is het beroep dus niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang.
Procesbelang
4. De rechtbank moet eerst ambtshalve, dit betekent ongeacht of partijen hierover iets hebben gezegd en zij het al dan niet hierover met elkaar eens zijn, beoordelen of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 2 mei 2017.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , volgt dat alleen sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Daarbij heeft de CRvB meermalen uitgesproken dat de rechtspraak niet is bedoeld voor beantwoording van uitsluitend principiële vragen. Het hebben van een puur formeel of principieel belang is daarom onvoldoende om (voldoende) procesbelang aan te kunnen nemen. Het moet gaan om een actueel belang en er kan evenmin uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor de toekomst. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang is in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding. Daarvoor is vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
Wat wil eiser bereiken met zijn beroep?
6. Eiser wil allereerst met zijn beroep bereiken dat de rechtbank het besluit vernietigt en hij alsnog een vervoersvoorziening krijgt van Defensie waarmee hij naar zijn werk kan reizen. Daarnaast wil eiser met zijn beroep bereiken dat hij van Defensie een schadevergoeding krijgt. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden in de vorm van:
  • loonkorting van 30% wegens langdurige ziekte sinds 1 maart 2016;
  • het voorbij laten gaan van betaalbare woningen door onzekerheid over toekomstige financiële situatie;
  • hogere hypotheeklasten (hogere rente dan hij had kunnen hebben bij aankoop van woningen);
  • nadelige rechtspositionele consequenties;
  • kosten in verband met juridische procedures;
  • hogere huishoudelijke uitgaven door verblijf thuis;
  • fysieke schade doordat hij door dit probleem geen tijd had om aan zijn conditie te werken;
  • derving levensvreugde;
  • ernstige schending van eisers vertrouwen in de maatschappij.
Is er procesbelang gelegen in toekenning van de vervoersvoorziening?
7. De rechtbank stelt vast dat eiser sinds 5 mei 2017 ziek is en hij sindsdien niet voor zijn werk naar Den Haag is gereisd. Eiser zal per [2021] met pensioen gaan. De rechtbank heeft eiser tijdens de zitting de vraag gesteld of als Defensie hem morgen de gewenste vervoersvoorziening toekent, hij dan in staat is om te gaan werken. Eiser heeft verklaard dat, hoewel hij dit heel graag zou willen omdat zijn werk zijn passie is, dit niet reëel is. Eiser en zijn gemachtigde hebben tijdens de zitting verklaard dat het niet goed gaat met eiser. Hij is onder behandeling en hij heeft nog ernstige lichamelijke en psychische klachten. Het ziet er niet naar uit dat hij morgen of binnen afzienbare termijn weer aan het werk zou kunnen en mogelijk moet hij, al dan niet vrijwillig, op korte termijn worden opgenomen. Dit beeld komt overeen met het door eiser overgelegde behandelplan van 17 januari 2020, opgemaakt door zijn behandelend psycholoog en psychiater werkzaam bij het Sinai Centrum. Uit de stukken en de verklaringen van eiser en zijn gemachtigde op de zitting volgt dat niet kan worden verwacht dat zijn situatie op korte termijn, in de periode tot aan zijn pensioen op [2021] , dusdanig zal verbeteren dat hij zal kunnen werken. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat eiser geen actueel procesbelang heeft op dit onderdeel. Mocht het in de toekomst toch nog zoveel beter gaan met eiser dat hij wel weer kan gaan werken, dan ligt het op zijn weg om een nieuwe aanvraag te doen, om alsnog de vervoersvoorziening te verkrijgen.
Is er procesbelang gelegen in toekenning van schadevergoeding?
Schadevergoeding uit loonkorting
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aanvankelijk loonkorting is toegepast, maar dat dit inmiddels is teruggedraaid. Defensie heeft aan eiser de toegepaste loonkorting terugbetaald. Van schade is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Overige gestelde schadeposten
9. Over de overige posten zoals hierboven genoemd onder 6 overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft geen onderbouwing van de hoogte van de posten gegeven. Zoals ter zitting is besproken, is er, anders dan eiser veronderstelde, geen andere procedure om de hoogte van de schade nader uit te werken. Eiser vraagt de rechtbank in deze procedure om de rechtmatigheid van het besluit te beoordelen en schadevergoeding vast te stellen. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om in deze procedure te onderbouwen dat er schade is geleden, dat die het gevolg is van het onrechtmatige besluit en wat de hoogte van de geleden schade is. Dit heeft eiser niet gedaan, zodat de rechtbank reeds daarom niet kan komen tot het toekennen van schadevergoeding.
10. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking kan komen, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat eiser als gevolg van het (volgens hem onrechtmatige) besluit schade heeft geleden. Daarvoor heeft hij immers onvoldoende gesteld.
Conclusie procesbelang
11. Nu eiser geen procesbelang heeft dat is gelegen in schadevergoeding en evenmin in het toekennen van een vervoersvoorziening op dit moment, oordeelt de rechtbank dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank zal het beroep, geregistreerd onder UTR 17/1653 daarom niet-ontvankelijk verklaren. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2020 door mr. S.G.M. Buys, voorzitter, en mr. C. Karman en mr. E.E.M. van Abbe, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2828.