Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[procesdeelnemer II] ,
[procesdeelnemer III],
1.De procedure
2.De verdere beoordeling van de tweede zaak
- Het gaat in deze bepaling niet om het “tonen” van een beheersovereenkomst maar om “over te gaan tot het sluiten” van een beheersovereenkomst.
- Dat moet dan ook nog eens “op eerste verzoek van de eigenaar”; dit betekent dat de erfpachter niet het initiatief heeft als het gaat om het sluiten van de beheersovereen-komst, terwijl dat wel het geval zou zijn geweest indien de erfpachter vrij was in zijn keuze voor een beheerder. Dit duidt erop dat de beheersovereenkomst met de eigenaar zelf diende te worden gesloten.
- De beheersovereenkomst zou gelden voor alle in erfpacht uitgegeven landgoed-kavels van landgoed [naam landgoed] ; alle erfpachters dienden derhalve een beheersovereenkomst te sluiten met dezelfde beheerder, hetgeen er eveneens op duidt dat die beheerder de eigenaar zelf was.
- De bepaling verplicht de erfpachter ook om de beheersovereenkomst te ondertekenen. Dat is een vreemde bepaling, indien de erfpachter vrij was om een beheerder te kiezen; in dat geval zou hij vrijwillig wel een beheersovereenkomst ondertekenen, en zou een bepaling die hem daartoe verplicht, niet nodig zijn.
- Bij de Voorovereenkomst van de uitgifte in erfpacht, die is gesloten tussen [procesdeelnemer I] , [procesdeelnemer II] en de vorige bloot-eigenaar (productie 1 van [procesdeelnemer IV] ) was al een concept-erfpachtakte gevoegd die wat betreft het beheer niet afweek van de definitieve versie. Bovendien was bij deze overeenkomst een concept-beheersovereenkomst gevoegd waarin de bloot-eigenaar als beheerder werd aangewezen. Beide bijlagen zijn door [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] geparafeerd.
- Dat de eigenaar degene was die [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] hadden uitgekozen als beheerder, en dat daarom de beheersovereenkomst met de eigenaar tot stand is gekomen, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat [procesdeelnemer II] niet heeft weersproken dat de overige erfpachters van het landgoed op dat moment ook beheersovereenkomsten met de eigenaar sloten. Dat bevestigt dat de beheersovereenkomst met de eigenaar diende te worden gesloten en dat dit niet de vrije keuze van de erfpachter was.
- De bloot-eigenaar is ook degene geweest die na de ondertekening van de erfpachtakte gedurende 12 jaren de beheerstaken heeft uitgevoerd. Na de opzegging van de beheersovereenkomst door [procesdeelnemer II] (productie 10 van [procesdeelnemer IV] ) heeft de vorige bloot-eigenaar die opzegging meteen betwist en aangegeven waarom de beheersovereenkomst een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de erfpachtverhouding (productie 12 van [procesdeelnemer IV] ). Na de overdracht bevestigde [procesdeelnemer IV] bij brief van 9 mei 2018 dat zij het beheer zou voortzetten (productie 16 van [procesdeelnemer IV] ) en bood hen een nieuwe beheersovereenkomst ter ondertekening aan. [procesdeelnemer I] heeft deze overeenkomst getekend, [procesdeelnemer II] niet.
- In artikel 7 van de concept-beheersovereenkomst, alsmede van de uiteindelijk met de vorige eigenaar gesloten definitieve beheersovereenkomst is bepaald dat de beheerder verplicht is om bij overdracht van de grond, die overdracht uitsluitend te doen aan “een opvolger-beheerder”. Ook hieruit volgt de bedoeling van partijen om de eigendom en het beheer in één hand te houden.
- Ten slotte rust er op de in erfpacht uitgegeven gronden – blijkens de overgelegde uittreksels uit het Kadaster - een kwalitatieve verplichting ten gunste van de Staat. In de onderliggende akte wordt (zo heeft [procesdeelnemer IV] onweersproken gesteld) de “eigenaar” verplicht als “beheerder” om de gronden als natuur te beheren. Dat bevestigt de noodzaak om het eigendom en het beheer van het landgoed in één hand te houden.
In ieder geval moet er in het kader van dit kort geding op basis van het vonnis van de bodemrechter van 20 november 2019 van worden uitgegaan dat de opzegging van de beheersovereenkomst met deze voorganger niet rechtsgeldig is geschied, zodat [procesdeelnemer III] niet rechtsgeldig beheerder van het landgoed is geworden. De vorige bloot-eigenaar heeft de opzegging van de bestaande beheersovereenkomst overigens ook meteen betwist. Alleen al om die reden kan niet de stelling van [procesdeelnemer II] worden aanvaard dat [procesdeelnemer IV] de beheersovereenkomst met [procesdeelnemer III] zou moeten respecteren, omdat zij in de rechten en verplichtingen van de vorige bloot-eigenaar is getreden.