ECLI:NL:RBMNE:2020:2455

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing WIA-uitkering met mogelijkheid tot herstel van gebrek

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C. Steijgerwalt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. C.W.P. van den Berg. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, die door verweerder was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van 30,28%. In het bestreden besluit werd deze weigering gehandhaafd, waarbij eiseres nu 24,03% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres stelde dat het medische onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de medische beoordeling niet onjuist was. Eiseres voerde ook aan dat de arbeidsdeskundige ten onrechte niet uitging van een hoger maatmanloon. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige onvoldoende had onderbouwd waarom het maatmanloon niet op basis van de polisadministratie was vastgesteld. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen tien weken na de tussenuitspraak. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3155-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: C. Steijgerwalt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en arbeid naar inkomen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was de zoon van eiseres aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft zich op 18 juli 2016 ziekgemeld voor haar werk als verzorgende voor haar eigen moeder. Eiseres werkte ruim 40 uur per week en had een dienstverband van 1 januari 2015 tot en met 17 september 2016. Op 8 juni 2018 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd, die verweerder heeft geweigerd, omdat ze maar 30,28% arbeidsongeschikt wordt geacht. In het bestreden besluit heeft verweerder die weigering gehandhaafd, zij het dat eiseres 24,03% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Medische beroepsgronden
2. Eiseres voert allereerst aan dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft ingewonnen bij haar behandelaar. Ze komt eenmaal per twee weken bij de psychiater en is onder behandeling van een psycholoog. Het was ook een probleem dat haar dochter moest tolken.
Verder meent eiseres dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft ernstige psychische klachten en een scheur in de meniscus. Er moeten beperkingen in de rubrieken 1 en 2 en een urenbeperking worden aangenomen. Eiseres verzoekt de rechtbank een psychiatrische expertise te laten uitvoeren.
Tijdens de zitting heeft eiseres nog toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet had mogen volstaan met een eigen onderzoek, omdat eiseres door cultuur-ingegeven schaamte geen openheid van zaken kan geven. Daarnaast biedt het dossier voldoende onderbouwing voor het aannemen van een ernstige psychische stoornis. Bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft verzekeringsarts namelijk geoordeeld dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis. De situatie kan verbeteren maar pas nadat er een behandeling is ondergaan. Daarover is echter nog geen duidelijkheid gekomen omdat er geen informatie van de behandelaar is ontvangen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat eiseres geen duidelijk of helemaal geen antwoord gaf op vragen van de verzekeringsartsen en blijkt dat er geen contact met haar te krijgen was. Hieruit had de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten afleiden dat nog steeds sprake was van een ernstige psychische stoornis. Dat er geen medische informatie is ontvangen kan niet aan eiseres worden tegengeworpen.
3. De rechtbank ziet geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en eiseres onderzocht. Verder heeft zij informatie uit de behandelende sector die eiseres heeft overgelegd bij de beoordeling betrokken. Ook is informatie opgevraagd bij [organisatie 1] , maar deze informatie is ondanks meermalen aandringen niet verstrekt. Daarnaast is de omstandigheid dat eiseres is onderzocht met behulp van haar dochter als tolk is op zichzelf geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te achten. Haar klachten en beperkingen waren ook al in het bezwaarschrift uiteengezet. Daarbij is eiseres in elk geval tijdens de hoorzitting met behulp van een tolk Berbers gehoord. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank ziet ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 7 mei 2019 geen aanleiding gezien om de door de primaire verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) te herzien. Daarin zijn voor de knieklachten beperkingen opgenomen. Wat betreft de psychische problematiek overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschrijft. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat eiseres gedurende de gehele ziektewetperiode niet in behandeling is geweest vanwege deze problematiek. Zij maakte geen gebruik van de in mei 2017 geboden mogelijkheid bij [organisatie 2] bij voorrang te worden gezien vanwege een geclaimde crisissituatie. Eiseres maakte bij het onderzoek in bezwaar geen depressieve indruk en was in een goede voedingstoestand. Zij zou bij [organisatie 1] eens in de twee weken gesprekken hebben en vanaf afgelopen kerst eens in de drie weken. Gelet op deze gespreksfrequentie is het niet aannemelijk dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis. Hiervan blijkt ook niet uit het patiëntendossier van de huisarts. In de probleemlijst wordt per 2016 vermeld depressie/rouw. Dit is invoelbaar gelet op het overlijden van moeder. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom voor eiseres niet meer beperkingen gelden dan in de FML zijn opgenomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die aanleiding zou kunnen zijn voor twijfel aan de juistheid van die FML. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beroepsgronden
5. Eiseres voert tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit allereerst aan dat de voor eiseres geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. Eiseres heeft per functie uiteengezet op welke punten dit het geval is.
6 . De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportages van 9 juli 2019 en 7 november 2019 uitvoerig en inzichtelijk heeft uiteengezet dat de functies voor eiseres, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML is vastgelegd, geschikt zijn. Dat eiseres het hier niet mee eens is, is geen reden om aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiseres voert verder aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte niet uitgaat van een maatmanloon van € 29,- per uur. Zij heeft dit inkomen van 1 januari 2015 tot en met 17 juni 2016 gegenereerd bij haar laatste werkgever. Anders dan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanneemt, zijn de werkzaamheden van eiseres niet vergelijkbaar met de werkzaamheden van een zorghulp (niveau 1). Verder mag bij de waardering van haar werk geen rol spelen dat zij ongeschoold is.
Tijdens de zitting heeft eiseres desgevraagd nog toegelicht dat er meerdere malen per jaar verantwoording is afgelegd aan de betreffende instanties over de besteding van het persoonsgebonden budget. Hier is administratie van aanwezig maar daar is door verweerder nooit naar gevraagd dus niet in het geding gebracht.
8. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 9 juli 2019 vastgesteld dat op grond van het SV-loon van eiseres, zoals dat blijkt uit de polisadministratie en overige systemen eiseres een maatmanloon zou hebben van € 29,- per uur. Omdat eiseres zonder enige scholing huishoudelijke en zorgtaken verrichtte en het uurloon zoals dat blijkt uit de polisadministratie volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor dergelijke werkzaamheden exorbitant hoog is, wijkt hij hiervan af. Deze inkomsten vormen volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen juiste afspiegeling van de verdiensten van de aan de verzekerde soortgelijke persoon. Daarom sluit hij aan bij het maximale salaris van een zorghulp (niveau 1), zoals dit blijkt uit onderzoek op internet. Dit is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een functie die enigszins vergelijkbaar is met de werkzaamheden die eiseres verrichtte, zij het dat een zorghulp een diploma mbo-niveau 1 heeft en eiseres ongeschoold is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Bij deze functie hoort een uurloon van € 14,24. Eiseres wordt hierdoor niet tekort gedaan, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Tijdens de zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de onderbouwing van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zo moet worden begrepen dat hij heeft willen zeggen dat de bedragen in de polisadministratie niet daadwerkelijk betaald zijn.
9.1
Volgens de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoemde uitspraak van de CRvB van 8 juli 2009 is het maatmanloon in beginsel het inkomen dat de verzekerde bij zijn laatste werkgever zou hebben genoten indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, tenzij moet worden gezegd dat die inkomsten geen juiste afspiegeling vormen van de verdiensten van de aan de verzekerde soortgelijke persoon.
9.2
Per 1 juli 2008 is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten echter gewijzigd in die zin dat voor de berekening van het maatmanloon het in de referteperiode genoten sociaal-verzekeringsloon (SV-loon), zoals vermeld in de polisadministratie bepalend is [2] . Ook uit verweerders ‘Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018’ [3] (Beleidsregels) en de toelichting daarbij volgt dat verweerder de gegevens in de polisadministratie gebruikt voor de vaststelling van het maatmanloon. Dit is alleen anders wanneer er een gegrond vermoeden bestaat dat een gegeven onjuist is, de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is of het gegeven niet zonder aanvullende of informatie kan worden gebruikt.
9.3
De hoogte van het SV-loon van eiseres zoals dat blijkt uit de polisadministratie staat genoemd in de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Uit de overwegingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van een gegrond vermoeden dat dit gegeven onjuist is of dat dit gegeven niet zonder aanvullende informatie kan worden gebruikt. Dat eiseres een hoger loon verdient dan een zorghulp (niveau 1) maximaal zou kunnen verdienen, maakt nog niet dat het SV-loon onjuist is. De werkgever van eiseres heeft dit loon opgegeven aan de belastingdienst, zodat in beginsel aangenomen moet worden dat eiseres dit loon ook daadwerkelijk gedurende circa anderhalf jaar heeft ontvangen. De door verweerder op de zitting ingenomen standpunt dat de daadwerkelijke betaling van dit loon ter discussie staat volgt de rechtbank niet. Dit standpunt is namelijk niet onderbouwd. De overweging in de uitspraak van de CRvB van 8 juli 2009, dat van het laatste feitelijk verdiende loon kan worden afgeweken wanneer de inkomsten geen juiste afspiegeling vormen van de verdiensten van de aan de verzekerde soortgelijke persoon, is niet toepasbaar bij de vaststelling van het maatmanloon in deze zaak. Die uitspraak zag namelijk niet op een beoordeling waarop het per 1 juli 2008 gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van toepassing was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij het maatmanloon niet heeft vastgesteld aan de hand van de gegevens uit de polisadministratie. De rechtbank vindt hiervoor steun in een uitspraak van de CRvB in een vergelijkbare zaak [4] . Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder zijn besluit daarom niet zonder nadere motivering (mede) mogen baseren op de voorliggende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 9.1 tot en met 9.3 is het bestreden besluit in strijd met artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de artikelen 2 en 3 van de Beleidsregels. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. In verband met de coronacrisis en de daarmee samenhangende maatregelen bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 30 juni 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

2.Wijziging artikel 7 Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb 2008, 254)
3.Artikelen 2 en 3 Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018
4.10 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2242