[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 oktober 2007, 06/2760 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M van Nederveen.
1. Bij besluit van 2 november 2005 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 maart 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 januari 2007 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en heeft appellante ingaande 21 maart 2004 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt beschouwd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 29 januari 2007, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat het Uwv het maatmanloon van appellante juist heeft berekend door uit te gaan van het loon van een ‘verzorgende D’ als bedoeld in de CAO Thuiszorg.
4. In hoger beroep is door appellante aangevoerd, kort weergegeven, dat bij de vaststelling van het maatmanloon ten onrechte is afgeweken van het bruto maandloon van € 6.500,-, dat zij in het kader van de verzorging van haar zieke moeder met haar was overeengekomen.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Voor een nadere uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
5.2. De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen de vraag betreft of het Uwv het maatmanloon juist heeft vastgesteld.
5.3. Volgens vaste rechtspraak dient voor de toepassing van de WAO voor de vaststelling van het maatmanloon als uitgangspunt te worden genomen wat de aan de verzekerde soortgelijke persoon met zijn maatgevende arbeid verdiende op het tijdstip van aanvang van arbeidsongeschiktheid. In beginsel is dit het inkomen dat de verzekerde bij zijn laatste werkgever zou hebben genoten indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, tenzij moet worden gezegd dat die inkomsten geen juiste afspiegeling vormen van de verdiensten van de aan de verzekerde soortgelijke persoon.
5.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de verdiensten van appellante bij haar moeder geen juiste afspiegeling vormen van de verdiensten van de aan appellante soortgelijke persoon. De Raad ziet in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv van 25 januari en 5 april 2007 genoegzaam gemotiveerd dat het maatmanloon van appellante dient te worden vastgesteld op basis van het loon in de functie van ‘verzorgende D’ ingevolge de CAO Thuiszorg. De taken volgens de omschrijving van deze functie komen weliswaar niet exact, doch wel grotendeels overeen met de taken die appellante met haar moeder was overeengekomen. De Raad acht dit voldoende.
6. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.