In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (verweerder). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres lijdt aan verschillende lichamelijke aandoeningen, waaronder coccygodynie, astma, hypertensie, cataract, hypercholesterolemie en psychische problematiek. Eiseres stelde dat deze klachten leidden tot een behoefte aan 24-uurszorg, die door haar zoon zou worden verleend. Verweerder had echter in zijn besluit gesteld dat er geen noodzaak was voor permanent toezicht of 24-uurszorg, en dat de zorgbehoefte van eiseres kon worden ingevuld met thuiszorg of zorg door familieleden.
De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht had gebaseerd op de adviezen van medisch adviseurs, die concludeerden dat er geen dwingende noodzaak was voor 24-uurszorg. Eiseres had geen contra-expertise overgelegd die de medische adviezen betwistte. De rechtbank benadrukte dat het bestaan van valgevaar op zich niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van ernstig nadeel, zoals vereist in de Wlz. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.