ECLI:NL:RBMNE:2020:2413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20 /13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling stellen van aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage en griffierecht voor een hoger beroepsprocedure. Op 25 januari 2019 heeft verweerder eiser verzocht om voor 15 februari 2019 bepaalde gegevens, waaronder bankafschriften, in te leveren. Eiser vroeg om uitstel en heeft uiteindelijk op 28 februari 2019 enkele bankafschriften overgelegd, maar niet de gevraagde afschriften over december 2018. Verweerder heeft de aanvraag op 28 maart 2019 buiten behandeling gesteld omdat eiser niet tijdig de gevraagde informatie had ingeleverd. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 3 december 2019 ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2020 behandeld via een zitting op Skype. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het besluit van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen in stand blijft. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan een aanvraag kan weigeren als de aanvrager niet de benodigde informatie aanlevert. Eiser had voldoende gelegenheid om de bankafschriften te overleggen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat verweerder geen extra hersteltermijn hoefde te bieden en dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 juni 2020, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/13

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: M. de Roode).

Inleiding en het verloop van de procedure

1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage en griffierecht voor een hoger beroepsprocedure.
1.1.
Op 25 januari 2019 heeft verweerder eiser schriftelijk gevraagd om vóór 15 februari 2019 de in de brief gevraagde gegevens, waaronder afschriften van alle bank- en/of spraakrekeningen over de laatste drie maanden, in te leveren. Op 14 februari 2019 heeft eiser gereageerd. Voor zover van belang voor deze zaak, heeft eiser in die brief om uitstel gevraagd voor het overleggen van de bankafschriften. Verweerder heeft tot 2 maart 2019 uitstel verleend voor het overleggen van onder andere de bankafschriften. Op 28 februari 2019 heeft eiser bankafschriften overgelegd over de maand november 2018 en de maand januari 2019 en gevraagd om een nadere termijn voor de bankafschriften over de maand december 2018.
1.2.
Op 4 maart 2019 heeft verweerder, voor zover van belang, eiser tot 25 maart 2019 de tijd gegeven om de afschriften van alle bank- en/of spaarrekeningen over de maand december 2018 in te leveren. Eiser heeft op 20 maart 2019 nogmaals om uitstel gevraagd omdat hij deze gegevens bij een derde op moest vragen.
2. Verweerder heeft op 28 maart 2019 (primair besluit) eisers aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld omdat eiser niet vóór 25 maart 2019 de in de brief van 4 maart 2019 gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Verweerder heeft zich, voor zover van belang, op het standpunt gesteld dat hij niet onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser geen vierde hersteltermijn te bieden voor het inleveren van de bankafschriften. Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.1.
Verweerder heeft dit bezwaar op 3 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich eisers beroep.
2.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting via Skype for Business op 22 juni 2020. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het besluit waarbij verweerder zijn aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3.1.
De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.2.
Een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen als de informatie die de aanvrager heeft ingeleverd onvoldoende is om de aanvraag te beoordelen. Het bestuursorgaan mag dit besluit pas nemen als de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om binnen een door het bestuursorgaan bepaalde termijn, de informatie alsnog in te leveren. Dit staat in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het moet wel gaan om informatie die voor de beslissing op de aanvraag nodig is en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [1]
3.3.
Voor de beoordeling of iemand die bijstand aanvraagt, die bijstand nodig heeft is diens financiële situatie een belangrijk gegeven. De aanvrager is verplicht de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens in te leveren. Niet ter discussie staat dat bankafschriften noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in eisers financiële situatie en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op (bijzondere) bijstand.
3.4.
Eisers beroepsgrond dat verweerder hem nog een extra hersteltermijn had moeten geven voor het inleveren van de bankafschriften over de maand december 2018, slaagt niet. Volgens de hoogste bestuursrechter in bijstandszaken, moet een hersteltermijn als hier wordt bedoeld zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden vóór de afloop van de hersteltermijn bij het bestuursorgaan aan te leveren [2] . Eiser heeft tot driemaal toe een termijn gekregen om de bankafschriften te verstrekken, eerst tot 15 februari 2019, daarna tot 2 maart 2019 en tot slot tot 25 maart 2019. De rechtbank overweegt dat deze hersteltermijn, die in totaal twee maanden bedroeg, niet zodanig kort was dat het voor eiser onmogelijk was om tijdig, al dan niet digitaal, over de bankafschriften van zijn opgeheven bankrekening te beschikken. Bovendien is het eiser wel gelukt om op tijd de bankafschriften over november 2018 en januari 2019 in te leveren. Onduidelijk is gebleven waarom eiser de bankafschriften over de maand december 2018 niet heeft kunnen overleggen. Uit niets blijkt dat eiser, eventueel met hulp van een derde, na de hersteltermijn die verweerder op 4 maart 2019 heeft geboden, nog heeft geprobeerd de bankafschriften over de maand december 2018 van zijn bank te krijgen.
3.5.
Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om nog een hersteltermijn te bieden. Zoals hiervoor al is overwogen, wist eiser vanaf 25 januari 2019 dat hij (ook) de bankafschriften over december 2018 moest inleveren. Eiser heeft dan ook voldoende de gelegenheid gehad om deze gegevens te overleggen. Eiser heeft zijn stelling dat hij kampt met psychische problemen en afhankelijk is van derden waardoor het opvragen van de gegevens langer duurde, niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om nog een (vierde) hersteltermijn te bieden.
3.6.
Eisers beroep op de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2016 [3] leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling mocht stellen. Anders dan in die zaak, ontbreekt bij eiser niet één bankafschrift maar ontbreken de bankafschriften over de hele maand december 2018. Bovendien had het bestuursorgaan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de CRvB, erkend dat er geen concrete aanknopingspunten aanwezig waren om te veronderstellen dat op het enige ontbrekende bankafschrift substantiële mutaties te zien zouden zijn en was sprake van andere begeleidende omstandigheden die ertoe leidden dat elke redelijke twijfel omtrent de bijstandbehoevende omstandigheden van de betrokkene afwezig was. De rechtbank oordeelt dat hiervan in eisers situatie geen sprake is. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat er misschien door de bank geen bankafschriften over de maand december 2018 zijn verstrekt omdat er mogelijk in die maand geen activiteiten zijn geweest op eisers bankrekening, is onvoldoende voor het oordeel dat er geen redelijke twijfel aanwezig is over de bijstandbehoevende omstandigheden van eiser. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat ook de bankafschriften over december 2018 nodig waren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Anders dan eiser heeft aangevoerd, ontbraken er dus wel gegevens om een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen op de aanvraag.
3.7.
Omdat eiser de gegevens waarom verweerder op 4 maart 2019 heeft gevraagd niet (tijdig) heeft ingeleverd mocht verweerder de aanvraag buiten behandeling stellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2246.
2.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 15 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:204.