In deze zaak heeft [eiser] gedaagden op 2 april 2020 gedagvaard in kort geding, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot achterstallig loon en loon bij ziekte. De procedure vond schriftelijk plaats vanwege de coronamaatregelen. [eiser] heeft zich op 19 juli 2019 ziek gemeld en ontving vanaf 1 augustus 2019 geen loon meer van [gedaagde sub 3]. Gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], betwisten de loonvordering en stellen dat er sprake is van een overgang van onderneming naar [A]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een overgang van onderneming. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk blijft voor de vorderingen van [eiser] ondanks haar uittreding uit de vennootschap. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot betaling van achterstallig loon toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. De gedaagden zijn veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke loonspecificaties en zijn aansprakelijk gesteld voor de proceskosten. In reconventie is de vordering van gedaagden tot opheffing van de beslagen afgewezen.