ECLI:NL:GHSHE:2010:BN2822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.023.233
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • A. Keizer Theuws
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig vennoot voor huurschuld na uittreden uit VOF

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een voormalig vennoot van een vennootschap onder firma (VOF) voor huurschulden die zijn ontstaan na zijn uittreden uit de VOF. De appellant, [X.], was samen met [C.] vennoot van de VOF TMT Meubel V.O.F. en had een huurovereenkomst afgesloten voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst liep van 1 oktober 2003 tot 30 september 2008. [X.] trad per 1 mei 2005 uit de VOF, waarna [C.] de onderneming als eenmanszaak voortzette. De huurschuld ontstond na het uittreden van [X.], en de vraag was of hij nog aansprakelijk was voor deze schuld.

De geïntimeerde, [Y.] KANTOOR- EN GARDEROBEMEUBULAIR B.V., vorderde betaling van de huurschuld van [X.] en [C.]. In eerste aanleg werd de vordering toegewezen, maar [X.] ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat hij niet meer aansprakelijk was voor de huurschuld die na zijn uittreden was ontstaan, en dat er een contractsovername had plaatsgevonden toen [A.] de eenmanszaak van [C.] overnam.

Het hof oordeelde dat [X.] hoofdelijk aansprakelijk bleef voor de huurschuld, omdat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd was en de verbintenis niet eindigde door zijn uittreden. Het hof verwierp de argumenten van [X.] en bevestigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. De grieven van [X.] faalden, en het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank, met veroordeling van [X.] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.023.233
arrest van de zevende kamer van 20 juli 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. R. Lessy,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.] KANTOOR- EN GARDEROBEMEUBULAIR B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geintimeerde],
advocaat: mr. E. Hermsen,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 januari 2009 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg, van 20 juni 2007, 4 juni 2008 en 22 oktober 2008, gewezen tussen [geintimeerde] als eiseres en [appellant] als een van de twee gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 423699 CV EXPL 06-8533)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie producties overgelegd (genummerd 2 tot en met 4), vijf grieven aangevoerd tegen de beroepen vonnissen en geconcludeerd tot vernietiging van die vonnissen en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geintimeerde].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van de beroepen vonnissen.
2.3. De partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
Het procesdossier van [appellant] bevat alleen de gedingstukken van de eerste aanleg en niet die van het hoger beroep.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende kort weergegeven feiten.
[geintimeerde] heeft bij schriftelijke huurovereenkomst van 16 juli 2003 aan de vennootschap onder firma TMT Meubel V.O.F. (hierna ook aan te duiden als: de vof) de bedrijfsruimte aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] verhuurd. De vof werd hierbij vertegenwoordigd door haar vennoten [appellant] (appellant) en [C.] (hierna: [C.]). [appellant] en [C.] zijn de door de vof gedreven onderneming in de gehuurde bedrijfsruimte gaan exploiteren.
De huur is aangegaan voor vijf jaren, ingaande 1 oktober 2003 en eindigend 30 september 2008.
Per 1 mei 2005 is [appellant] uit de vof getreden. [C.] heeft de onderneming die door de vof werd gedreven als eenmanszaak voortgezet.
Per 1 september 2005 heeft [C.] de door hem gedreven eenmanszaak overgedragen aan [A.] (hierna: [A.]). De naam van de eenmanszaak is gewijzigd in Divan Mobilia. De eenmanszaak bleef haar activiteiten ontplooien in de bedrijfsruimte aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats].
De huur over de maand april 2006 is slechts ten dele betaald. Daarna is geen huur meer betaald.
4.2.1. [geintimeerde] heeft in deze procedure in eerste aanleg [C.] en [appellant] op 24 november 2006 gedagvaard en gevorderd, na vermindering van eis bij akte van 9 april 2008, kort gezegd en voor zover thans van belang: ontbinding van de huurovereenkomst;
hoofdelijke veroordeling van [C.] en [appellant] om een bedrag van € 43.848,46 te betalen, vermeerderd met € 5.579,78 per maand over de periode van 1 december 2006 tot 1 juli 2007, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over die huur- dan wel schadevergoedingstermijnen vanaf hun vervaldata.
Het genoemde bedrag van € 43.848,46 bestaat uit:
€ 3.250,-- aan deels onbetaald gebleven huur over april 2006;
€ 39.058,46 aan onbetaald gebleven huur over mei tot en met november 2006;
€ 1.540,-- aan buitengerechtelijke kosten.
4.2.2. Aan deze vordering heeft [geintimeerde], kort weergegeven, ten grondslag gelegd:
dat [C.] en [appellant] als contractspartijen van [geintimeerde] en als voormalige vennoten van de vof hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling van de huurachterstand;
dat het gehuurde uiteindelijk in de loop van juni 2007 is ontruimd en dus per 1 juli 2007 weer aan een derde kon worden verhuurd.
4.2.3. [C.] en [appellant] hebben in eerste aanleg, kort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende verweer gevoerd:
Toen [A.] op 1 september 2005 de in het gehuurde gedreven eenmanszaak overnam, heeft hij ook de huurovereenkomst overgenomen en is hij met instemming van [geintimeerde] als huurder in de plaats gesteld van [appellant] en [C.]. Er is hierbij sprake geweest van een contractsovername in de zin van artikel 6:159 BW. [C.] en [appellant] zijn dus niet aansprakelijk voor de huurachterstand die na deze contractsovername is ontstaan.
4.3.1. In het tussenvonnis van 20 juni 2007 heeft de kantonrechter, kort weergegeven en voor zover thans van belang, [C.] en [appellant] toegelaten te bewijzen “dat [A.] in overleg en met toestemming van [geintimeerde] de ten processe bedoelde huurovereenkomst op 1 september 2005 heeft overgenomen, kortom dat [geintimeerde] heeft ingestemd met contracts- overneming en indeplaatsstelling door die [A.] voornoemd”.
4.3.2. In het tussenvonnis 4 juni 2008 heeft de kantonrechter [C.] en [appellant] niet in de van hen verlangde bewijslevering geslaagd geacht.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen teneinde – voor zover thans van belang – [geintimeerde] bij akte een toelichting te laten geven op haar stelling dat zij de bedrijfsruimte pas op 1 juli 2007 weer aan een derde heeft kunnen verhuren.
4.3.3. Bij eindvonnis 22 oktober 2008 heeft de kantonrechter, voor zover in dit hoger beroep van belang:
de ontbinding uitgesproken van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats];
[C.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan [geintimeerde] € 43.808,46 te betalen vermeerderd met wettelijke rente als in het vonnis aangegeven;
[C.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan [geintimeerde] € 5.579,78 per maand te betalen over de maanden december 2006 tot en met juni 2007, vermeerderd met wettelijke rente als in het vonnis aangegeven;
met veroordeling van [C.] en [appellant] in de proceskosten.
Dat het toegewezen bedrag van € 43.808,46 een bedrag van € 40,-- lager is dan het gevorderde bedrag, komt omdat de kantonrechter het ter zake buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag van € 1.540,-- slechts tot een bedrag van € 1.500,-- toewijsbaar heeft geacht.
4.4. Van de vijf door [appellant] voorgedragen grieven is grief I gericht tegen het tussenvonnis van 20 juni 2007, grief II tegen het tussenvonnis van 4 juni 2008 en grief III tegen het eindvonnis van 22 oktober 2008. De grieven IV en V borduren voort op de eerste drie grieven.
4.5. [geintimeerde] heeft aangevoerd dat de tegen de tussenvonnissen gerichte grieven I en II geen doel kunnen treffen omdat [appellant] in zijn appeldagvaarding alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen het eindvonnis. Het hof verwerpt dit betoog van [geintimeerde]. Volgens vaste rechtspraak vormt de appeldagvaarding de toegang tot de appelrechter, waarna bij memorie van grieven de omvang van het appel kan worden uitgebreid tot tussenvonnissen die aan het in de appeldag- vaarding genoemde eindvonnis vooraf zijn gegaan.
4.6. [appellant] heeft in punt 8 van de memorie van grieven gesteld dat hij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen, en vervolgens enkele specifieke grieven aangevoerd. Het hof zal zich beperken tot een beoordeling van de grieven. Het hof acht de enkele mededeling dat het appel volle omvang heeft, onvoldoende specifiek om niet door de grieven bestreken kwesties onder het ingestelde hoger beroep begrepen te achten.
4.7.1. Door middel van grief I voert [appellant] aan dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 20 juni 2007 ten onrechte aan [C.] en [appellant] heeft opgedragen om bewijs te leveren van hun stelling dat [geintimeerde] heeft ingestemd met indeplaatsstelling dan wel contractsovername door [A.]. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat hij reeds op 1 mei 2005 uit de vof was getreden, nadien geen bemoeienis meer met de vof heeft gehad en niet meer aansprakelijk was. Volgens [appellant] had de bewijsopdracht alleen aan [C.] moeten worden gegeven aangezien [appellant] hoe dan ook niet meer aansprakelijk was voor na zijn uittreden ontstane schulden van de vof.
Het hof zal deze grief gezamenlijk behandelen met grief III. In de toelichting op die grief voert [appellant] aan dat in artikel 19 Wetboek van Koophandel (WvK) staat dat een uittredende vennoot niet aansprakelijk is voor schulden die na zijn uittreden zijn ontstaan, tenzij het gaat om “noodzakelijke gevolgen” van een handeling die heeft plaatsgevonden vóór het uittreden. De onderhavige huurschulden zijn volgens [appellant] niet een dergelijk “noodzakelijk gevolg”. [appellant] voert voorts aan dat hij niet op de hoogte was van de overdracht van de eenmanszaak door [C.] aan [A.]. Ook voert hij aan dat hij op het ontstaan van de huurschuld geen enkele invloed heeft gehad.
4.7.2. Het hof stelt voorop dat het de verwijzing door [appellant] naar artikel 19 van het Wetboek van Koophandel niet kan plaatsen. De door [appellant] geciteerde tekst komt in dat artikel niet voor. Wel relevant is artikel 18 WvK. Volgens dat artikel is in een vof elk der vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de vof.
4.7.3. Door de grieven I en III wordt de vraag aan de orde gesteld of [appellant] ook hoofdelijk aansprakelijk is voor huur- schulden die ná zijn uittreden uit de vof zijn ontstaan uit hoofde van de huurovereenkomst die vóór zijn uittreden door hem en [C.] namens de vof is gesloten. Het hof overweegt dienaangaande dat het in het onderhavige geval ging om een huur- overeenkomst voor bepaalde tijd, in beginsel lopend tot 1 oktober 2008. De vennoten die deze overeenkomst zijn aangegaan, hebben zich daarmee hoofdelijk verbonden om aan [geintimeerde] tot die einddatum de huurtermijnen te voldoen. Door het uittreden van [appellant] uit de vof en de daaruit volgende ontbinding van de vof is deze verbintenis uit de huurovereenkomst niet geëindigd. [appellant] bleef daarvoor dus in beginsel hoofdelijk aansprakelijk (zie in dezelfde zin bijvoorbeeld Hof Arnhem 29 januari 2008, LJN: BC3197).
4.7.4. Het enkele feit dat [geintimeerde] op zeker moment op de hoogte werd gesteld van het uittreden van [appellant] uit de vof voert niet tot een ander oordeel. Die enkele wetenschap maakt het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geintimeerde] [appellant] houdt aan de mede door hem aangegane verbintenis, voortvloeiend uit de huurovereenkomst, om in beginsel tot 1 oktober 2008 de huurtermijnen te voldoen. Het is weliswaar tot op zekere hoogte bezwaarlijk om [appellant] als uitgetreden vennoot nog aansprakelijk te houden voor na het einde van de vof voortdurende verbintenissen, op de niet-nakoming waarvan hij geen invloed heeft gehad. Het is van de andere kant echter ook bezwaarlijk indien een vennoot zich aan contractuele verplichtingen, waaraan hij gebonden is, zou kunnen onttrekken door uit de vof te treden terwijl de schuldeiser op nakoming van de overeenkomst door beide vennoten, inclusief de uittredende, mocht rekenen. De enkele wetenschap bij [geintimeerde] van het uittreden van [appellant] voert dus niet tot het gevolg dat [appellant] niet langer aansprakelijk zou zijn voor ná zijn uittreden verschuldigd geworden huurtermijnen.
4.7.5. Door [appellant] is voorts aangevoerd dat hij bij gelegenheid van zijn uittreden uit de vof met [C.] is overeengekomen dat alle baten en schulden voor rekening van [C.] zouden komen en dat [C.] hem van aansprakelijkheid voor die schulden zou vrijwaren. Dat betreft echter de onderlinge verhouding tussen [appellant] en [C.] en niet de verhouding van [appellant] tot [geintimeerde]. [geintimeerde] is aan een dergelijke onderlinge regeling tussen [appellant] en [C.] niet gebonden. Op de verplichtingen van [appellant] jegens [geintimeerde] is deze regeling in ieder geval niet van invloed.
4.7.6. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de grieven I en III falen en dat de kantonrechter [C.] en [appellant] terecht heeft opgedragen om bewijs te leveren van hun stelling dat [geintimeerde] heeft ingestemd met overname van de huurovereenkomst door [A.], waardoor [C.] en [appellant] niet langer hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de nakoming van de nog komende huurtermijnen tot 1 oktober 2008.
4.8.1. Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [C.] en [appellant] niet in deze bewijslevering geslaagd zijn.
4.8.2. Het hof stelt bij beoordeling van deze grief voorop dat een partij bij een overeenkomst ingevolge artikel 6:159 BW haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van die wederpartij kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Een dergelijke contractsoverneming is een driepartijenovereenkomst. De medewerking door de wederpartij (in dit geval: [geintimeerde]) kan in elke vorm worden verleend, vooraf of achteraf, en kan ook in gedragingen besloten liggen (BW 3:37 lid 1). Dit houdt echter niet in dat er zonder meer vanuit gegaan kan worden dat medewerking is verleend. Dat medewerking is verleend moet op basis van de feiten en omstandigheden vastgesteld worden.
4.8.3. Het hof deelt in dit geval het oordeel van de kantonrechter dat medewerking door [geintimeerde] aan de door [C.] en [A.] beoogde contractsovername niet is komen vast te staan. Afgezien van de getuige [C.] heeft geen enkele getuige uit eigen wetenschap kunnen verklaren over een uitlating of gedraging van medewerkers van [geintimeerde] waaruit instemming met de contractsovername – en met name ook met het ontslaan van [appellant] en [C.] uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid voor betaling van de huurpenningen tot het einde van de overeengekomen huurperiode – kan worden afgeleid. De verklaring van [C.] staat op dat punt dus geheel op zichzelf. Daar komt bij dat de heer [E.], die volgens [C.] de gestelde uitlating namens [geintimeerde] zou hebben gedaan, dit als getuige uitdrukkelijk heeft ontkend.
4.8.4. Ook uit de andere feiten en omstandigheden van het geval is naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat [geintimeerde] bereid was om mee te werken aan een contractsovername door [A.], in die zin dat [appellant] en [C.] niet langer hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor voldoening van de huurtermijnen over het restant van de overeengekomen huurperiode. Dit geldt zowel voor de in punt 22 van de memorie van grieven bedoelde sluiting van een aanvullende huurovereenkomst als voor het feit dat bepaalde huurtermijnen door [A.] zijn voldaan.
4.8.5. Grief III faalt op grond van het voorgaande.
4.9. De grieven IV en V hebben naast de grieven I tot en met III geen zelfstandige betekenis en falen in het voetspoor van die grieven.
4.10. Nu alle grieven falen zal het hof de beroepen vonnissen bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg, tussen partijen gewezen vonnissen van 20 juni 2007, 4 juni 2008 en 22 oktober 2008, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geintimeerde] tot op heden begroot op € 262,-- aan vast recht en op € 1.631,-- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Keizer Theuws en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juli 2010.