ECLI:NL:RBMNE:2020:2329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
16/187022-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs door een minderjarige

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen en het opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het witwassen van verschillende geldbedragen, die afkomstig waren van oplichting via WhatsApp. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen en een pet, terwijl de verdachte wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. Tijdens de zitting op 9 juni 2020 heeft de officier van justitie bewijs gepresenteerd, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle feiten bewezen konden worden, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, die als gevolg van de oplichting schade hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/187022-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, neer op het volgende:
feit 1 primair:
medeplegen van witwassen, dan wel schuldwitwassen, van geldbedragen van in totaal
€ 1.324,77, € 1.581,87, € 1.245,25, € 1.852,15, € 628,88 en € 2.167,85 in de periode van
1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 in Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam;
feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan het hiervoor genoemde;
feit 2 primair:
medeplegen van witwassen, dan wel schuldwitwassen, van een pet op 9 maart 2018 in Hilversum;
feit 2 subsidiair:
medeplegen van (eenvoudig) schuldwitwassen van een pet op 9 maart 2018 in Hilversum;
feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs op 1 maart 2018 in Almere.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen met inachtneming van het navolgende ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het geld kan niet worden bewezen. Het overige kan worden bewezen vanaf 2 februari 2018.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde voor zover het betrekking heeft op de bedragen € 1.245,25 en € 2.167,85, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Met betrekking tot het overig onder 1 primair, het onder 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan voor zover het betrekking heeft op het bedrag van € 2.167,85 en zal verdachte hiervan vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte een rol heeft gehad in het witwassen van dit bedrag, meer specifiek bij het pinnen met de pas van [benadeelde 2] zoals de officier van justitie heeft betoogd. Verder acht de rechtbank - met de officier van justitie - niet bewezen dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld en zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 primair [1]
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij goed bevriend is met [A] . Op 2 februari 2018 tussen 18.16 uur en 18.17 uur ontving [aangever 1] de volgende WhatsApp-berichten:
"Hoi [A] hier."
"Ik heb een ander toestel me oude toestel is kapot.. Dit is mijn nieuwe nummer"
[aangever 1] heeft het telefoonnummer direct opgeslagen als het telefoonnummer van [A] , mede omdat hij zag dat de profielfoto een hele persoonlijke foto was van een jaar eerder overleden gezamenlijke vriend. Deze foto was, voor zover hij weet, nergens online verschenen en alleen in het bezit van zeer goede vrienden. Degene die zich voordeed als [A] vroeg via WhatsApp of [aangever 1] wat voor kon schieten en stuurde de volgende gegevens:
  • "naam: [getuige] , [rekeningnummer ] , 836,88";
  • "naam: [getuige] , [rekeningnummer ] , 487,89".
[aangever 1] heeft de bedragen overgemaakt van zijn rekening [rekeningnummer ] . Vervolgens heeft hij naar het oude nummer van [A] gebeld. [A] zei dat hij van niks wist en hem niet om geld had gevraagd. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ING Bank N.V. transactiegegevens heeft ontvangen van rekening [rekeningnummer ] op naam van [getuige] . Hij zag dat op 2 februari 2018 creditbedragen van € 836,88 en € 487,89 overgemaakt waren door de heer [aangever 1] vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer ] . Daarna zijn er verschillende opnames geweest voordat er een nieuw bedrag werd ontvangen op de rekening, te weten:
  • op 2 februari 2018 bij ING geldautomaat op de Landstraat te Bussum van 250 euro;
  • op 2 februari 2018 bij ING geldautomaat op de Marktgracht te Almere van 220 euro;
  • op 5 februari 2018 bij betaalautomaat Geldopnamen Bussum te Bussum van 200 euro;
  • op 5 februari 2018 bij betaalautomaat Geldopnamen Bussum te Bussum van 200 euro;
  • op 5 februari 2018 bij betaalautomaat Geldopnamen Bussum te Bussum van 250 euro.
[getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] heeft gevraagd of hij de bankpas van [getuige] kon gebruiken. [getuige] zei dat dat oké was. Op 2 februari 2018 had [medeverdachte 1] de pas in zijn bezit.
[getuige] heeft ook de pincode aan hem gegeven. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door een paar jongens met de vraag of hij geld wilde verdienen. Hij heeft een rol gespeeld in het regelen van pinpassen. Hij kreeg dan een bericht dat er een pasje geregeld moest worden en dan deden ze dat. Hij vroeg pasjes aan anderen. Ook werd hij gestuurd om geld op te nemen. Hij kreeg berichten dat er gepind moest worden en dan deden ze dat. Met de pasjes zijn verkeerde dingen gepind. Als hij geld pinde, mocht hij een deel houden en de rest ging naar degene die het geld op de rekening had gestort. Hij heeft het pasje van [getuige] gehad en heeft daarmee gepind. [5]
Aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij op 10 februari 2018 omstreeks 17.00 uur een bericht ontving via WhatsApp. Ze herkende het telefoonnummer niet, maar zag dat de profielfoto een foto was van haar nichtje [B] . Er werd gezegd dat zij ( [B] ) haar telefoon in het water had laten vallen en dat zij daarom een ander nummer had. Kort daarop werd gevraagd of [aangeefster 1] geld kon overmaken. Ze moest € 726,88 en € 854,99 overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer ] . De naam die erbij stond was [C] . [aangeefster 1] stuurde een betalingsbewijs naar het nummer. [6]
Aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat iemand zich op 10 februari 2018 heeft uitgegeven als haar persoon via WhatsApp en haar nicht heeft overgehaald om 1500 euro te storten. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ING Bank N.V. transactiegegevens heeft ontvangen van rekening [rekeningnummer ] op naam van [C] . Hij zag dat er op 12 februari 2018 creditbedragen van € 854,99 en € 726,88 verwerkt waren die afkomstig waren van mevrouw [aangeefster 1] . Daarna zijn er de volgende opnames geweest vanaf de rekening voordat er een nieuw bedrag werd ontvangen op deze rekening:
  • op 10 februari 2018, omstreeks 17.16 uur bij een ING geldautomaat op de Koopmanstraat te Almere van 250 euro;
  • op 10 februari 2018, omstreeks 17.17 uur bij een ABN Amro geldautomaat te Almere van 250 euro;
  • op 10 februari 2018. omstreeks 17.21 uur bij betaalautomaat JHG Almere te Almere van 500 euro;
  • op 10 februari 2018, omstreeks 17.22 uur, bij betaalautomaat JHG Almere te Almere van 500 euro;
  • op 10 februari 2018, omstreeks 18.22 bij betaalautomaat JC Holding BV Bussum van 70 euro;
  • op 11 februari 2018, omstreeks 15.22 uur bij ING geldautomaat op de Diagonaal te Almere van 60 euro.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar gegevens uit de telefoon van verdachte. Hij zag dat verdachte in zijn chats de naam [bijnaam] gebruikte. [verbalisant 1] zag een relevante chat in WhatsApp tussen verdachte en het telefoonnummer [telefoonnummer] . De letterlijke berichten, waarbij de andere persoon wordt aangeduid als NN, luiden als volgt:
10-02-2018
21:43:46 uur [medeverdachte 1] : wollah teh jij
21:43:48 uur [medeverdachte 1] : hebt
21:43:53 uur [medeverdachte 1] : 100 meer
21:43:54 uur [medeverdachte 1] : dan mij
21:50:52 uur NN: Ga zo kijken denk het niet man
21:51:13 uur NN: Niet vergeten dat je die 50 aan me gegeven hebt
21:51:15 uur NN: Jij 20
21:52:57 uur NN: Ja man maar b
21:53:04 uur NN: 750
21:53:26 uur [medeverdachte 1] : is 7 helft van 7 isa 350 dus had drie baar
21:53:41 uur [medeverdachte 1] : kie gekregen van jou plus nog die 70-20 is 50
21:53:51 uur [medeverdachte 1] : b
21:54:25 uur [medeverdachte 1] : timer
21:59:14 uur [medeverdachte 1] : si
11-02-2018
13:19:41 uur [medeverdachte 1] : hmm ik kan met een halfuurtje bewegen
13:19:46 uur [medeverdachte 1] : dan moet je opme wachten
13:19:51 uur [medeverdachte 1] : miss zak ik ook iets
13:22:35 uur NN: Ai doe wel lens want er word gedjoent nu ook
13:22:48 uur [medeverdachte 1] : dii
13:46:11 uur [medeverdachte 1] : hoi
13:55:20 uur [medeverdachte 1] : eey
13:57:18 uur NN: Sjeuw
13:57:33 uur NN: Uur later
13:57:38 uur NN: Ga al get gaan zelfs
14:04:54 uur NN: Moet gwn kk halfuur wachten
14:04:55 uur [medeverdachte 1] : aii. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de pas van [C] . Dit ging net als bij anderen. [10]
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 17 februari 2018 een WhatsApp-bericht van zijn dochter [D] kreeg. Ze vroeg of hij geld wilde overmaken. Haar telefoon was namelijk in de wasmachine geraakt en daardoor onbruikbaar geworden. Ze gaf aan dat het nummer haar nieuwe nummer was en dat hij haar oude nummer kon verwijderen. ' [D] ' vroeg of [benadeelde 1] € 628,88 wilde overmaken naar: [getuige 2] , IBAN: [rekeningnummer ] . Dit heeft hij gedaan. [11]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ING Bank N.V. transactiegegevens heeft ontvangen van het rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [getuige 2] , geboren op [2003] . Hij zag dat op (de rechtbank begrijpt:) 17 februari 2018 een bedrag van 628,88 euro naar de rekening was overgemaakt door de heer [benadeelde 1] . Na deze transactie werden de volgende bedragen van de rekening gehaald:
  • op 17 februari, omstreeks 18.30 uur, met pasnummer 2 bij een ING geldautomaat op het Bijlmerplein van 250 euro.
  • op 17 februari, omstreeks 18.32 uur, bij een ABN AMRO geldautomaat te Amsterdam van 250 euro.
[getuige 2] , geboren op [2003] , heeft verklaard dat hij zijn pinpas aan [getuige] heeft gegeven. Hij denkt dat hij ook zijn pincode heeft gegeven. Op de dinsdag na zaterdag 17 februari 2018 kreeg hij zijn pas weer terug. [13]
[getuige] heeft verklaard hij voor [medeverdachte 1] aan [getuige 2] heeft gevraagd zijn (de rechtbank begrijpt:) pinpas af te geven. Ze zijn naar de Big Bazaar gegaan om die pas af te geven aan [medeverdachte 1] . [14]
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 8 maart 2018 om 20.19 uur via WhatsApp een berichtje kreeg van iemand van wie hij dacht dat het zijn zus [E] was. Bij het nummer stond een profielfoto van zijn zus. Zijn 'zus' stuurde dat ze een ander nummer had omdat zij was overgestapt van provider. Hij was ervan overtuigd dat hij met zijn zus aan het praten was. Zijn 'zus' vroeg of hij voor haar betalingen kon doen. Ze gaf aan dat ze geen geld kon overmaken omdat ze problemen had met haar internetbankieren. De betalingen die zij moest doen, moesten voor 21.00 uur betaald zijn. [aangever 2] heeft gezegd dat hij betalingen voor haar kon voorschieten. Hij kreeg toen via WhatsApp de volgende gegevens door:
  • " [medeverdachte 2] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 851,95 euro";
  • " [medeverdachte 2] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 611,25 euro".
[aangever 2] heeft de betalingen overgemaakt en pdf-bestanden gestuurd als bewijs van overschrijving. Om 21.26 uur kreeg hij weer een berichtje van zijn 'zus' met de volgende gegevens om nogmaals twee betalingen te doen:
  • " [naam] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 624,15 euro";
  • " [naam] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 402,85 euro".
Deze betalingen heeft hij ook gedaan en wederom pdf-bestanden (de rechtbank begrijpt:) gestuurd als bewijs van betaling. Op 9 maart 2018 kreeg hij weer een berichtje van zijn 'zus'. Ze zei dat ze nog een rekening had gevonden en dat deze rekening voor 12.00 uur betaald moest zijn. [aangever 2] kreeg de volgende gegevens door: " [naam] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 1.245,25 euro". Om 09.38 uur heeft hij een pdf-bestand gestuurd als bewijs van betaling. Om 12.23 uur kreeg [aangever 2] weer een bericht van zijn 'zus' met een verzoek tot betaling met de volgende gegevens: " [naam] , AN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 825,15 euro". Om 13.52 uur heeft [aangever 2] een pdf-bestand gestuurd als bewijs van betaling. Om 14.39 uur kreeg hij wederom het verzoek van zijn 'zus' om twee betalingen te doen met de volgende gegevens:
  • " [medeverdachte 2] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 515,05 euro";
  • " [medeverdachte 2] , IBAN: [rekeningnummer ] , t.n.v. [E] , 507,95 euro".
Om 15.34 stuurde hij pdf-bestanden als bewijs van betaling. [15]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ABN AMRO BANK NV transactie-gegevens heeft ontvangen van het rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [naam] . Hij zag dat op 9 maart 2018 bedrag van 1245,25 euro werd bijgeschreven op het rekeningnummer en dat dit bedrag afkomstig was van het rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [aangever 2] . Vervolgens werden de volgende bedragen afgeschreven:
- op 9 maart 2018 omstreeks 12.02 uur een bedrag van 1200 euro bij een geldautomaat van ABN Amro aan het Zuideinde 13-17 te Almere met pasnummer [pasnummer] ;
- op 9 maart 2018 omstreeks 12.03 uur een bedrag van 20 euro bij een geldautomaat van ABN Amro aan het Zuideinde 13-17 te Almere met pasnummer [pasnummer] ;
- op 9 maart 2018 een bedrag van 7,50 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [naam] ;
- op 9 maart 2018 een bedrag van 15 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [naam] ;
- op 12 maart 2018 een bedrag van 2,5 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer ] op naam van [naam] . [16]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar gegevens uit de telefoon van [medeverdachte 3] . Hij zag dat [medeverdachte 3] in zijn chats de naam [bijnaam] gebruikte.
[verbalisant 1] zag een relevante chat in WhatsApp tussen [medeverdachte 3] en contactpersoon [contactpersoon] , hem ambtshalve bekend als een bijnaam van het broertje van [medeverdachte 3] . [verbalisant 1] zag dat [contactpersoon] op 9 maart 2018 om 9:21:04 uur een foto stuurde van een ABN Amro bankpas op naam van [naam] met rekeningnummer [rekeningnummer ] . Om 09:21:49 uur stuurde [bijnaam] een spraakmemo en hoorde [verbalisant 1] [bijnaam] zeggen: "ik kom naar osso moet je die spa brengen naar die bushalte wanneer ik er ben, ik zit al in die bus, ga ik meteen door".
Ook zag [verbalisant 1] in de telefoon van [medeverdachte 3] een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [F] met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De inhoud van de gesprekken was als volgt:
09-03-2018
(…)
1:01:21 uur [bijnaam] : Kon niets pinnen
(…)
8:53:22 uur [F] : Hij was niet geactiveerd
(…)
Om 8:53:27 uur stuurde [bijnaam] een spraakmemo waarop [verbalisant 1] het volgende hoorde:
" Ik heb het al gefixt man broertje, ik ga nu die andere 5 b klemmen". Om 8:53:42 uur stuurde [bijnaam] opnieuw een spraakmemo waarop [verbalisant 1] hoorde: "Ja man hij was niet geactiveerd zei die kil, nu heeft hij het geactiveerd die ene mattie van mij heeft 5 geklemd en uh hij heeft het overgeboekt naar een anders spaar van mij en die ga ik ook klemmen".
(…)
9:10:03 uur [bijnaam] : Ik laat me bradda pica sturen green
9:10:46 uur [F] : Ja maar anders kan je niet trekken pa
[verbalisant 1] zag dat door [bijnaam] om 9:18:57 uur [bijnaam] een foto werd verstuurd van (de rechtbank begrijpt: een pas van de) ABN Amro op naam van [naam] met rekeningnummer [rekeningnummer ] . Om 9:22:29 uur stuurde [F] een spraakmemo waarop [verbalisant 1] hoorde: "ai si, ja toch, ik ga nu die 12 zetten op die green".
(…)
9:25:55 uur [bijnaam] : Hieveel min
9:25:57 uur [bijnaam] : Staat het
(…)
9:26:13 uur [F] : Ik laat nee eten
9:26:20 uur [F] : Je weten als je muur moet
(…)
[verbalisant 1] zag dat [bijnaam] om 12:12:12 een foto stuurde met een bankpas van [medeverdachte 4] met rekeningnummer [rekeningnummer ] en een bankpas van [G] met rekeningnummer [rekeningnummer ] .
(…)
12:18:18 uur [F] : Welke
12:19:25 uur [bijnaam] : [medeverdachte 4] [17]
(…)
16:17:57 uur [bijnaam] : Gooi maar op die van [G]
(…)
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar gegevens uit de telefoon van verdachte. Hij zag een relevante chat in Whatsapp tussen verdachte en het telefoonnummer [telefoonnummer] . [verbalisant 1] zag dat dit gesprek overeenkwam met een gesprek uit de telefoon van [medeverdachte 3] . [verbalisant 1] zag de volgende gesprekken:
09-03-2018
(…)
9:11:15 uur [medeverdachte 3] : Er gaat 12
(…)
9:11:18 uur [medeverdachte 3] : Op green vallen
(…)
10:30:27 uur [medeverdachte 3] : Er is 12 al gegooid
10:30:32 uur [medeverdachte 3] : Om twaalf staat het er
(…)
11:07:38 uur [medeverdachte 3] : We zijn snel auto
(…)
11:13:42 uur [medeverdachte 3] : Ben bijna bij jou.
(…) [18]
[medeverdachte 4] heeft, toen hij op 19 maart 2018 aangifte deed van fraude en verduistering van zijn pinpas, verklaard dat hij op 7 maart 2018 aan [medeverdachte 5] heeft gevraagd aan wie [medeverdachte 5] zijn pinpas had gegeven. Op 9 maart 2018 omstreeks 07.00 uur zag [medeverdachte 4] dat hij 7 berichten had ontvangen van [medeverdachte 5] van de vorige avond. Hij las dat hij snel moest reageren omdat er niet gepind kon worden met zijn pinpas. Hij moest zijn pinpas nog activeren. [medeverdachte 4] heeft dit direct gedaan en dit doorgegeven via WhatsApp aan [medeverdachte 5] . Verdachte vroeg hem of er nog geld op zijn rekening stond en hoeveel dat was. [medeverdachte 4] zag dat er 1027 euro op mijn rekening stond en schrok daarvan. Hier zat geen of weinig geld van hemzelf bij. Hij stuurde een bericht naar [medeverdachte 5] met het bedrag. [medeverdachte 5] stuurde hem een foto van een bankpas met de vraag of hij 520 euro naar [rekeningnummer ] op naam van [G] wilde overmaken. [medeverdachte 4] heeft dit overgemaakt. [medeverdachte 5] vroeg hoeveel geld hij op een dag kon opnemen. [medeverdachte 4] zei dat het 250 euro was. [medeverdachte 4] las dat [medeverdachte 5] zei dat de rest van het geld op zijn rekening dezelfde dag en de dag erna (zaterdag 10 maart 2018) gepind zou worden. Omstreeks 09.00 uur was [medeverdachte 4] op school en stuurde hij [medeverdachte 5] een WhatsApp bericht. [medeverdachte 5] vroeg of er al gepind was. [medeverdachte 4] zag dat er 250 euro was gepind. Hij ging naar de aula om verdachte te laten zien dat er gepind was en hij zag dat [medeverdachte 5] hiervan een foto maakte via Snapchat. Om 20.15 uur zag hij dat er nog meer geld gestort was en er ook weer af gepind was. Op 14 maart 2018 is [medeverdachte 1] langsgekomen en zag [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] zijn pinpas teruggaf aan zijn vader. [19]
[medeverdachte 5] heeft op 16 juli 2018 verklaard dat hij ongeveer drie maanden eerder de pinpas van [medeverdachte 4] onder zich heeft gehad. [medeverdachte 1] had gevraagd of hij zijn pinpas mocht lenen omdat hij zelf geen pinpas had en hij geld moest storten. [medeverdachte 5] liet weten dat hij die dag zijn pas niet bij zich had. [medeverdachte 1] vroeg of hij [medeverdachte 4] wilde vragen of hij zijn pas mocht lenen. [medeverdachte 5] heeft vervolgens de pas van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] gebracht. De volgende dag vroeg [medeverdachte 1] wat [medeverdachte 4] zijn limiet was, of [medeverdachte 4] internetbankieren had om over te maken en nog meer vragen. Toen heeft [medeverdachte 5] een screenshot van zijn vragen op snapchat gemaakt en doorgestuurd naar [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] stuurde een foto van een pas van [G] naar hem en hij zei dat [medeverdachte 4] het geld moest overmaken naar die pas omdat zijn limiet niet hoog genoeg was. Toen heeft [medeverdachte 5] dat doorgestuurd naar [medeverdachte 4] . [20]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [medeverdachte 4] enkele bankafschriften waren gevoegd van zijn rekening [rekeningnummer ] . Hij zag dat er op 9 maart 2018 bedragen van 402,85 en 624,15 euro waren bij geschreven afkomstig van de heer [aangever 2] met rekeningnummer [rekeningnummer ] en dat diezelfde dag de volgende bedragen waren afgeschreven:
  • een bedrag van 520,00 euro via internet bankieren naar [rekeningnummer ] . Deze overschrijving betreft de overschrijving naar [G] zoals omschreven in de aangifte van [medeverdachte 4] ;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.37 uur bij een ING bank geldautomaat aan het Noordeinde te Almere.
[verbalisant 1] zag dat er vervolgens op 9 maart 2018 op de rekening een bedrag van 825,15 euro werd bij geschreven afkomstig van de heer [aangever 2] met rekeningnummer [rekeningnummer ] en dat diezelfde dag is afgeschreven:
  • een bedrag van 200,50 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.01 uur, bij een betaalautomaat bij de MH SHOP 1 in Hilversum;
  • een bedrag van 400,50 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.08 uur, bij een betaalautomaat bij de MH SHOP 2 in Hilversum;
  • een bedrag van 105 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.19 uur, bij een betaalautomaat bij [winkel] in Hilversum;
  • een bedrag van 89,97 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.21 uur bij een betaalautomaat bij GM609 in Hilversum;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.37 uur bij ING geldautomaat aan het Noordeinde in Almere;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.40 uur bij een geldautomaat van de ABN Amro in Almere.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [medeverdachte 4] camerabeelden waren geleverd van de MH-shop in Hilversum. Hij heeft deze camerabeelden bekeken en uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. De camerabeelden begonnen op
9 maart 2018, omstreeks 14.07.03 uur. Hij zag toen twee jongens voor de toonbank staan, van wie hij er één herkende als [medeverdachte 1] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] . [verbalisant 1] herkende hem aan zijn huidskleur, de stand/vorm van zijn neus, zijn kaaklijn, zijn lichte snor, stand van zijn oren en kapsel. Hij zag dat de andere jongen om 14:07:24 een pinpas pakte, deze in het pinautomaat stopte, de pincode intoetste en de pas vervolgens wegstak. De medewerker legde vervolgens vier stapeltjes met twee briefjes van 50 euro op de toonbank, totaal 400 euro. De jongen pakte de stapeltjes en liep weg met [medeverdachte 1] . [22]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij naar diverse winkels heeft gebeld waarvan hij op de rekeningafschriften van zijn zoon [medeverdachte 4] zag waar wat gekocht was. Dit betrof een pet en schoenen bij [winkel] . Dit bedroeg samen 105,00 euro. Dit bedrag werd gepind op 9 maart 2018 te 14:19 uur. De beelden van de personen die pinden bij de MH-shop, heeft hij naar [winkel] gestuurd. [23]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [medeverdachte 4] een e-mail was gevoegd. Hij zag dat daarin het volgende stond:
"Goedemiddag,
Ik kan u zeggen dat die 2 jongens van de camerabeelden inderdaad de jongens zijn die
in onze vestiging in Hilversum een Dsquared2 pet hebben gekocht.
Met vriendelijke groet,
[aangeefster 3]
[winkel] [woonplaats] "
[verbalisant 1] zag dat er een foto van een pet was bijgevoegd. [24]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij op (de rechtbank begrijpt:) 10 juli 2018 in de woning van [medeverdachte 1] een pet heeft aangetroffen. Deze pet was identiek als de pet welke aangeschaft werd door vermoedelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij [winkel] te [woonplaats] . [25]
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was tijdens de aankoop van de pet bij [winkel] en dat die pet later bij hem is gevonden. Hij wist dat de pas, waarmee degene met wie hij was afrekende, niet van diegene zelf was. [26]
Bewijsoverweging feit 1 primair en feit 2 primair
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. Er is geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2018, genummerd PL0900-2018059671-4, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 559 en 560.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1 primair:

op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere, Hilversum, Bussum en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen (telkens) een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [getuige] ) en € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en € 628,88 (middels de bankrekening van [getuige 2] ) hebben verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wisten, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

2 primair:

op 9 maart 2018 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

3:
op 1 maart 2018 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van Nederland, (voorzien van het nummer [nummer] , tenaamgestelde [H] geboren op [1998] te [geboorteplaats] ), welk gebruik hierin bestond dat verdachte zich hiermee identificeerde ten einde zich toegang tot het Fair Play Casino te verschaffen.
Hetgeen 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1 primair:

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;

2 primair:

medeplegen van witwassen;

3:
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van vier weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- een werkstraf van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat dient te worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf. Er is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld. Verder is verzocht rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van geld en een pet. Het geld was afkomstig van oplichting via WhatsApp. Witwassen is een ernstig feit. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Verdachte heeft eraan meegewerkt dat de opbrengst van gepleegde misdrijven aan het zicht werd onttrokken. Hij speelde een onmisbare rol in een groter geheel.
Witwassen tast ook de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Tot slot heeft verdachte een vals identiteitsbewijs gebruikt. Hiermee heeft hij het vertrouwen geschonden dat mensen in dergelijke, van overheidswege verstrekte, documenten moeten en mogen hebben.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 april 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte op 3 oktober 2019 door de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld wegens diefstallen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 april 2020. Daarin staat het volgende. De kans op herhaling is aanwezig. Op de verschillende leefgebieden zijn gemiddeld genomen weinig zorgen. De zorgen die er zijn gaan met name over de ontkennende houding van verdachte. De Raad signaleert ook veel beschermende factoren en een positieve ontwikkeling. Verdachte heeft zijn MBO-diploma behaald en heeft een fulltime baan, waar hij gemotiveerd voor is. Daarnaast heeft hij, zover bij de Raad bekend, geen politiecontacten meer gehad na deze feiten. Verder zijn de ITB Harde Kern, de elektronische controle en de aanvullende maatregel Toezicht en Begeleiding, die waren opgelegd vanwege andere verdenkingen, positief verlopen. Verdachte lijkt zich bezig te houden met positieve dingen en lijkt geen omgang meer te hebben met antisociale contacten. Hij is actief bezig met het vergroten van zijn toekomstperspectief en laat al ruim anderhalf jaar zien dat hij in staat is om de positieve ontwikkeling in stand te houden. Verder zijn zijn ouders betrokken bij hem. De Raad acht een reclasseringsmaatregel in deze zaak niet noodzakelijk en een leerstraf niet passend. De Raad heeft een onvoorwaardelijke werkstraf overwogen, maar verwacht dat dit mogelijk zijn fulltime baan in de weg kan staan en daarnaast adviseert de Raad in een andere zaak een onvoorwaardelijke werkstraf. De Raad adviseert een geldboete op te leggen.
De straf
De rechtbank heeft geconstateerd dat nu verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog minderjarig was, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in jeugdstrafzaken heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor de onderhavige feiten gehoord in maart en augustus 2018, terwijl het vonnis op 23 juni 2020 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, gerekend vanaf maart 2018, in aanzienlijke mate overschreden.
De rechtbank zal met bovenstaande constatering rekening houden maar is desalniettemin van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete, zoals de Raad heeft geadviseerd. Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf dient te worden opgelegd. Voor het bepalen van de omvang van de taakstraf, heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de rol van verdachte in het geheel. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van werkstraf van 100 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie passend en geboden.
Gelet op de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte inmiddels de goede weg lijkt te zijn ingeslagen, ziet de rechtbank ervan af om daarnaast nog een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Bij het opleggen van de straf is er, op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening mee gehouden dat verdachte op 3 oktober 2019 is veroordeeld tot een 12 maanden jeugddetentie waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.583,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 5.583,60 voor materiële schade en een vergoeding van
€ 2.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [aangever 2] verzocht de schadevergoedings-maatregel op te leggen.
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.324,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van voor materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [aangever 1] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.973,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 4.973,70 voor materiële schade en een vergoeding van
€ 1.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [benadeelde 3] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[aangeefster 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.581,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat, zo begrijpt de rechtbank, uit een vergoeding van de materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [aangeefster 1] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 500,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [benadeelde 1] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moeten [aangever 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] ten aanzien van de gevorderde vergoedingen voor immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard omdat die onderdelen van hun vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde vergoedingen voor materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het volgende:
  • aan [aangever 2] : € 3.097,40, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • aan [aangever 1] : € 1.324,77, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • aan [benadeelde 3] : € 2.167,85, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • aan [aangeefster 1] : € 1.581,87, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • aan [benadeelde 1] : € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verdachte slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vergoeding van voormelde bedragen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de bedragen aan [aangever 2] en [benadeelde 3] omdat ook een ander is c.q. anderen zijn gehouden tot vergoeding van hetzelfde bedrag. Tot slot heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft geconcludeerd dat [aangever 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard ten aanzien van de gevorderde vergoedingen voor immateriële schade wegens gebrekkige onderbouwingen. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat het niet wenselijk is dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling omdat hij ten tijde van de feiten minderjarig was. Voor het geval verdachte wel hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling, is verzocht de vervangende jeugddetentie zodanig te beperken dat deze correspondeert met het aandeel van verdachte in de veroorzaakte schade .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [benadeelde 3]
De rechtbank zal [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde voor zover dat ziet op het (schuld)witwassen van een door [benadeelde 3] betaald bedrag. [benadeelde 3] kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vorderingen van [aangever 2] , [aangever 1] , [aangeefster 1] en [benadeelde 1]
De gevorderde vergoedingen voor materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [aangever 2] , [aangever 1] , [aangeefster 1] en [benadeelde 1] als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde materiële schade hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [aangever 2] een bedrag van € 3.097,40 kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade, in het geval van [aangever 1] een bedrag van
€ 1.324,77, in het geval van [aangeefster 1] een bedrag van € 1.581,87 en in het geval van [benadeelde 1] een bedrag van € 500,00.
De volgende bedragen zullen worden toegewezen:
  • in het geval van [aangever 2] : € 3.097,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • in het geval van [aangever 1] : € 1.324,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • in het geval van [aangeefster 1] : € 1.581,87, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • in het geval van [benadeelde 1] : € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 februari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van het overig door [aangever 2] gevorderde is niet gebleken van een voldoende verband met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal [aangever 2] daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De gevorderde vergoedingen voor immateriële schade
De rechtbank begrijpt dat de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van [aangever 2] en [benadeelde 1] zien op vergoeding van geestelijk letsel. Voor vergoeding van dergelijke schade is op grond van artikel 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Uit de thans beschikbare informatie kan niet worden afgeleid of sprake is van in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nader onderzoek daarnaar zou noodzakelijk zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als bedoeld in art. 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. [aangever 2] en [benadeelde 1] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze delen van hun vordering en kunnen deze onderdelen van de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade van [aangever 2] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [aangever 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank zal hem dan ook veroordelen tot hoofdelijke betaling.
Niet gebleken is dat verdachte met anderen hoofdelijk aansprakelijk is voor het toegewezen bedrag aan [aangever 1] , [aangeefster 1] en [benadeelde 1] . Om die reden kan van een hoofdelijke veroordeling tot betaling aan [aangever 1] , [aangeefster 1] en [benadeelde 1] geen sprake zijn.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat:
  • van het bedrag van € 3.097,40 ten behoeve van [aangever 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente € 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • van het bedrag van € 1.324,77 ten behoeve van [aangever 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • van het bedrag van € € 1.581,87 ten behoeve van [aangeefster 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • van het bedrag van € 500,00 ten behoeve van [benadeelde 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 februari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten achterwege blijven.
Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [aangever 2] , [aangever 1] , [aangeefster 1] of [benadeelde 1] .
Proceskosten
Nu [benadeelde 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard in diens vordering, zal [benadeelde 3] in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [aangever 2] , [aangever 1] , [aangeefster 1] of [benadeelde 1]
hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 100 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 3] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 2]
  • wijst de vordering van [aangever 2] toe tot een bedrag van € 3.097,40, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • verklaart [aangever 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.027,00 vanaf
8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat
€ 3.097,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van
€ 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [aangever 2] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [aangever 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 1]
  • wijst de vordering van [aangever 1] van € 1.324,77 toe, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.324,77 vanaf 2 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de gevorderde hoofdelijke veroordeling af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat € 1.324,77 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [aangever 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [aangever 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangeefster 1]
  • wijst de vordering van [aangeefster 1] van € 1.581,87 toe, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.581,87 vanaf
10 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de gevorderde hoofdelijke veroordeling af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 1] aan de Staat € 1.581,87 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [aangeefster 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [aangeefster 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 500,00, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • verklaart [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 500,00 vanaf 17 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de gevorderde hoofdelijke veroordeling af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. R.B. Eigeman en D.S. Terporten-Hop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1 primair:

hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [getuige] ) en/of € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en/of € 628,88 (middels de bankrekening van [getuige 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [benadeelde 2] ), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1581,87 en/of € 1245,25 en/of
€ 1852,15 en/of € 628,88 en/of € 2167,85, althans enig geldbedrag, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1581,87 en/of € 1245,25 en/of € 1852,15 en/of € 628,88 en/of
€ 2167,85, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [getuige] ) en/of € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en/of € 628,88 (middels de bankrekening van [getuige 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [benadeelde 2] ), althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovengenoemde geldbedragen, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

1 subsidiair:

een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen in vereniging, althans alleen,
een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [getuige] ) of € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en/of € 628,88 (middels de bankrekening van [getuige 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [benadeelde 2] ), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van
[getuige] ) of € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en/of € 1245,25
(middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en/of € 628,88 middels de bankrekening van [getuige 2] ) en/of
€ 2167,85 (middels de bankrekening van [benadeelde 2] ), althans enig geldbedrag, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1581,87 en/of € 1245,25 en/of € 1852,15 en/of € 628,88 en/of 2167,85, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl deze onbekend gebleven personen (telkens) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere malen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telkens) zelf en/of een of meer onbekend gebleven personen geldbedragen te (laten) pinnen/betalen en/of op te (laten) nemen met de bankpas(sen) van [getuige] en/of [naam] en/of [medeverdachte 4] en/of [getuige 2] , althans met een bankpas welke niet op naam staat van verdachte,
en/of
een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen in vereniging, althans alleen,
een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [getuige] ) of € 1581,87 (middels de bankrekening van [C] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 4] ) en/of € 628,88 (middels de bankrekening van [getuige 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [benadeelde 2] ), althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovengenoemde geldbedragen, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze onbekend gebleven personen (telkens) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telkens) zelf en/of een of meer onbekend gebleven personen geldbedragen te (laten) pinnen/betalen en/of op te (laten) nemen met de bankpas(sen) van [getuige] en/of [C] en/of [naam] en/of [medeverdachte 4] en/of [getuige 2] en/of [benadeelde 2] , althans met een bankpas welke niet op naam staat van verdachte;

2 primair:

hij, op of omstreeks 9 maart 2018 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een pet gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2 subsidiair:

hij, op of omstreeks 9 maart 2018, te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3:
hij, op of omstreeks 1 maart 2018 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van Nederland,
(voorzien van het nummer [nummer] , tenaamgestelde [H] geboren op [1998] te [geboorteplaats] ), welk gebruik hierin bestond dat verdachte zich hiermee identificeerde ten einde zich toegang tot het Fair Play Casino te verschaffen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 augustus 2019, genummerd
2.pagina 72 tot en met 74.
3.pagina 87 en 92.
4.pagina 129 en 130.
5.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020.
6.pagina 149.
7.pagina 156.
8.pagina 164 en 170.
9.pagina 765 en 768.
10.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020.
11.pagina 446 en 447.
12.pagina 454 en 461.
13.pagina 477 en 478.
14.pagina 486.
15.pagina 219 tot en met 222.
16.pagina 235 en 236.
17.pagina's 746 tot en met 750, 753 en 754.
18.pagina 782, 784 en 785.
19.262 tot en met 265.
20.pagina 420 en 423 tot en met 426.
21.pagina 278 en 279.
22.pagina 322 tot en met 324.
23.pagina 282 en 283.
24.pagina 314.
25.pagina 641.
26.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020.