ECLI:NL:RBMNE:2020:2223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/1683
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv over Ziektewetuitkering na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een Ziektewetuitkering. De werkneemster had zich ziek gemeld na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof, maar het Uwv had vastgesteld dat zij niet arbeidsongeschikt was als direct gevolg van haar zwangerschap en/of bevalling. De werkneemster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de werkneemster niet in aanmerking kwam voor de uitkering. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet aan de eisen van zorgvuldigheid voldeden en dat er onvoldoende bewijs was dat de klachten van de werkneemster een direct gevolg waren van haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkneemster gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, wat betekent dat de werkneemster geen recht had op een Ziektewetuitkering. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de werkneemster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Inleiding

1. Derde-partij (hierna: werkneemster) was laatstelijk bij eiseres voor 21,75 uren per week
werkzaam als verzorgende IG. Op 17 mei 2018 is werkneemster bevallen van een kind. Op 31 juli 2018 is haar uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) beëindigd. Vervolgens heeft ze drie weken vakantie gehad. In de periode van 23 augustus 2018 tot
25 september 2018 heeft ze gewerkt in eigen werk. Op 25 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld met rug- en bekkenklachten.
2. Na een medisch onderzoek op 11 januari 2019 heeft een arts van het Uwv geconcludeerd
dat werkneemster niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit) bepaald dat werkneemster vanaf 25 september 2018 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt. Hier was eiseres het niet mee eens. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens het dossier
bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en op 14 maart 2019 medisch onderzoek bij werkneemster verricht. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 maart 2019 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de arts van het Uwv die haar eerder onderzocht heeft. Op basis van dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiseres heeft zich
laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van locatiemanager [A] en medisch administrateur [B] , die bij eiseres werkzaam zijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder was werkneemster aanwezig.
6. Op de zitting is het onderzoek geschorst om verweerder een aanvullend
rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten indienen.
7. Op 16 december 2019 heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts
bezwaar en beroep van 13 december 2019 ingediend. Hierop heeft de gemachtigde van eisers bij brief van 30 januari 2020 gereageerd, waarbij zij een brief van de huisarts van
25 oktober 2019 en brieven van revalidatiearts [C] van Stichting Revalide van
6 mei 2019 en 7 oktober 2019 heeft gevoegd. Naar aanleiding van de brief van de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank bij brief van 20 februari 2020 het Uwv verzocht om een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij hij moet ingaan op de hiervoor genoemde medische informatie.
8. Op 2 april 2020 heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar
en beroep van 30 maart 2020 ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank laten weten geen behoefte te hebben aan het indienen van een nadere reactie hierop.
9. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft
geen van de partijen verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek op 2 juni 2020 gesloten.

Het geschil

10. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek van de artsen van het Uwv onzorgvuldig is
geweest. Verder stelt zij dat werkneemster al arbeidsongeschikt was in de periode aansluitend aan haar bevallingsverlof. Werkneemsáter had al tijdens de zwangerschap klachten van bekken en lage rug. Het is dan ook aannemelijk dat de klachten nadien het gevolg zijn van zwangerschap en bevalling, zodat werkneemster recht heeft op een ZW-uitkering. Werkneemster heeft zich bij het standpunt van eiseres aangesloten.
Het Uwv handhaaft het standpunt dat werkneemster niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling.

Toetsingskader: hoe toetst de rechtbank?

11. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien
zij, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
12. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) volgt dat de
arbeidsongeschiktheid een direct gevolg moet zijn van de zwangerschap en/of bevalling wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW. [1]
13. De rechtbank moet dus beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat de rug- en bekkenklachten van werkneemster geen direct gevolg zijn van haar zwangerschap en/of bevalling als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
14. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het Uwv dit soort besluiten mag
baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Hierna zal de rechtbank de beroepsgronden van eiseres beoordelen, die zien op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de medische beoordeling.

Overwegingen

Zorgvuldigheid van het onderzoek
15. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest. De
verzekeringsarts bezwaar en beroep had nadere informatie bij de behandelaars moeten inwinnen. Volgens eiseres staat in de rapporten ook niet juist vermeld wat werkneemster tijdens het lichamelijk onderzoek heeft ervaren en wat zij tegenover de artsen heeft verklaard.
16. De rechtbank is van oordeel dat de artsen van het Uwv een zorgvuldig medisch
onderzoek hebben verricht. De arts van het Uwv heeft een anamnese afgenomen en een lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens het rapport van 21 maart 2019 de bevindingen van de arts van het Uwv in heroverweging genomen en hiertoe het dossier bestudeerd, de bezwaren van eiseres in kaart gebracht alsmede werkneemster gezien en een medisch onderzoek verricht. Dat op een paar punten de weergave van de verklaring van werkneemster in de rapporten volgens eiseres niet helemaal juist is, betekent niet dat daardoor klachten zijn gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder kennis genomen van de medische informatie van de bekkenbodemfysiotherapeute en van de bedrijfsarts, die tijdens de bezwaarprocedure werd verkregen. Gelet op deze beschikbare medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt mogen stellen dat het opvragen van aanvullende informatie bij de behandelaars geen toegevoegde waarde heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
17. Eiseres voert allereerst aan dat uit het enkele feit dat werkneemster aansluitend aan het
verlof vakantie heeft opgenomen en drie weken heeft gewerkt, niet zonder meer kan worden aangenomen dat werkneemster in die periode geschikt was voor het verrichten van haar arbeid en dat om die reden geen sprake is van ongeschiktheid tot werken direct in aansluiting op het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Eiseres wijst in dit verband op rechtspraak. [2] Daarbij gaat het Uwv er ten onrechte vanuit dat werkneemster na haar vakantie gedurende drie weken 40 uren zou hebben gewerkt. Zij heeft niet meer gewerkt dan het overeengekomen aantal uren. Tijdens de gewerkte periode van drie weken heeft eiseres voortdurend intensief overleg met werkneemster gevoerd over haar klachten en is hiermee zo veel mogelijk rekening gehouden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een verklaring van werkneemster en een overzicht van gewerkte uren en werkzaamheden overgelegd.
18. De beroepsgrond slaagt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
21 maart 2019 onder heroverweging/beschouwing het volgende overwogen:
“In de Standaard Ziek ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling staat het volgende: werkneemster heeft aansluitend aan de WAZO periode recht op ziekengeld indien zij direct aansluitend aan het verlof ongeschikt is voor haar werk en die ongeschiktheid zijn oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Dit gegeven geeft aanleiding tot de conclusie dat hetgeen in primair is verwoord betreffende de causaliteit correct is. Betrokkene heeft zich niet aansluitend aan het einde van de WAZO ziek gemeld, zij heeft na 3 weken vakantie 3 weken gewerkt bij de eigen werkgever.”
Eiseres heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5922. In die uitspraak ging het om een werkneemster die aansluitend aan haar bevallingsverlof enige tijd vakantieverlof had opgenomen voordat zij zich ziek meldde. Geoordeeld is in die zaak dat uit het opnemen van vakantieverlof niet zonder meer volgt dat de werkneemster in die periode geschikt was om haar arbeid te verrichten en dat om die reden geen sprake was van ongeschiktheid tot werken direct in aansluiting op het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Daargelaten de vraag hoeveel uren werkneemster precies heeft gewerkt na haar vakantie, heeft in deze zaak hetzelfde te gelden. Uwv had dus niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het opnemen van vakantieverlof.
19. Uit voorgaande overweging volgt dat in het bestreden besluit onvoldoende is
gemotiveerd of werkneemster in aansluiting op het zwangerschaps- en bevallingsverlof op 25 september 2018 ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid en, zo ja, of die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Motivering in beroep voldoende?
20. Op de zitting heeft de rechtbank het Uwv ook voorgehouden dat bij de
heroverweging/beschouwing een medisch oordeel lijkt te ontbreken met betrekking tot de vraag of werkneemster aansluitend aan haar zwangerschaps- en bevallingsverlof ongeschikt moet worden geacht tot het verrichten van haar arbeid en of die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Het Uwv heeft dit erkend. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep nog aanvullende rapporten van 13 december 2019 en 30 maart 2020 opgemaakt.
21. Met de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er inmiddels
wel een medisch oordeel aanwezig. Hiermee is de vraag aan de orde of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hiervoor moet de rechtbank beoordelen of deze nadere motivering voldoende is. Als dit het geval is, kan de rechtbank besluiten om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent concreet dat de beslissing van het Uwv dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering, gehandhaafd blijft.
22. In de reactie op de aanvullende rapporten blijft eiseres bij haar standpunt dat de
klachten van werkneemster aan haar bekken en rug voortvloeien uit haar zwangerschap en/of bevalling. Volgens eiseres is dit ook de conclusie van de bekkenbodemfysiotherapeute en de (bedrijfs)artsen van Rienks arbodienst. Ter onderbouwing hiervan heeft zij in beroep een verslag van de bekkenbodemfysiotherapeute van 10 oktober 2018 en verschillende verslagen van de bedrijfsarts van respectievelijk 22 oktober 2018, 24 oktober 2018 en 18 maart 2019 overgelegd. Ook heeft zij in beroep en brief van de huisarts van werkneemster van
25 oktober 2019 met informatie van de revalidatiearts overgelegd. Hieruit volgt volgens eiseres dat er bij werkneemster al een geschiedenis is met bekkenklachten, ook in 2012 en 2016, en dat de bekkenklachten na de bevalling zijn verergerd. Het is volgens eiseres dan ook aannemelijk dat de klachten nadien het gevolg zijn van zwangerschap en/of bevalling.
23. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de
aanvullende rapporten inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd waarom de rug- en bekkenklachten geen direct gevolg zijn van de zwangerschap en/of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat in de periode vanaf de bevalling tot de ziekmelding op 25 september 2018 kennelijk geen medische problemen zijn gebleken, gerelateerd aan de bevalling of het kraambed, die reden waren om de huisarts te bezoeken. Wel was werkneemster na de bevalling enige tijd onder behandeling van een bekkenbodemfysiotherapeute vanwege incontinentie na de bevalling, die op dat vlak een beoogd resultaat had. Over het gegeven dat werkneemster, nadat ze aan het werk ging, toenemende aspecifieke rugklachten kreeg, waarmee ze zich op 25 september 2018 bij de huisarts heeft gemeld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat een oorzakelijk verband met de bevalling niet voor de hand ligt. De melding is ruim vier maanden na een ongecompliceerd verlopen bevalling gedaan, waarbij ze in de periode van 23 augustus 2018 tot 25 september 2018 heeft gewerkt. De rechtbank acht verder van belang dat bij het medisch onderzoek op 11 januari 2019 van de eerste arts van het Uwv, die eiseres heeft onderzocht, geen sprake was van bekkenklachten die passen bij bekkeninstabiliteit. De bevindingen uit het medisch onderzoek bij werkneemster door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 maart 2019 zijn ook consistent met de bevindingen van de eerste arts.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de brieven van haar behandelaars onvoldoende aanknopingspunten dat sprake is van zwangerschaps- en bevallingsgerelateerde arbeidsongeschiktheid. De informatie van de bekkenbodemfysiotherapeute dat de klachten van pijn rond lage rug/bekken/liezen voortkomen uit lichamelijke overbelasting na zwangerschap en bevalling is niet voorzien van een deugdelijke medische onderbouwing. Daarbij wordt betrokken dat uit informatie van de revalidatiearts volgt dat de overbelasting het gevolg is van coping, omgevingsfactoren en karakterkenmerken. De melding van de bedrijfsarts dat werkneemster onvoldoende is hersteld na zwangerschap en/of bevalling is in het licht van voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat er causaal verband bestaat tussen zwangerschap en/of bevalling en klachten. Alleen het gegeven dat werkneemster in de zwangerschap en al eerder, in 2012 en 2016, rug- en/of bekkenklachten ervoer, vormt ook geen reden om aan te nemen dat er causaal verband bestaat tussen bevalling en ongeschiktheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Er is geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat een causaal verband moet
worden aangenomen tussen de klachten en de zwangerschap en/of bevalling, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW. Het Uwv heeft dus terecht vastgesteld dat
werkneemster vanaf 25 september 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en dat besluit wordt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigd (zie overweging 19). De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit kunnen echter in stand blijven wat betekent dat de beslissing van het Uwv dat werkneemster per 25 september 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering gehandhaafd blijft.
Griffierecht
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het Uwv aan eiseres
het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
26. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten
stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2613.
2.Zij wijst op een uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5922 en een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AU5100.