ECLI:NL:RBMNE:2020:2140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wajong-aanvraag en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, geboren in 1981, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag. Eiser had in 2016 een aanvraag ingediend voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen, maar deze werd afgewezen omdat hij na zijn 17e jaar arbeidsongeschikt was geworden en niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Eiser heeft sindsdien meerdere aanvragen gedaan, maar telkens zonder succes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de claim van eiser op juiste wijze heeft beoordeeld aan de hand van de Wajong 2015-criteria. De verzekeringsarts concludeerde dat er op de relevante momenten geen sprake was van een gebrek aan arbeidsvermogen, en dat de psychische klachten van eiser pas na zijn 18e jaar zijn ontstaan. Eiser heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al voor zijn 17e jaar was ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwd had waarom de overgelegde informatie geen aanleiding gaf voor een ander oordeel. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en dat de bewijslast bij eiser lag. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3301
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).
Inleiding
1.1 Eiser is op [1981] geboren. Hij is op [1999] achttien jaar geworden. Op 22 januari 2016 heeft eiser een Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. De verzekeringsarts concludeert, op basis van medische informatie van psychiater [A] van het Universitair Medisch Centrum van 31 oktober 2011, dat bij eiser pas na zijn 18
ejaar de psychomentale problemen zodanig tot uiting zijn gekomen dat hieraan beperkingen in functioneren zijn toe te schrijven. Eiser was op dat moment niet meer schoolgaand of studerend. De verzekeringsarts acht de diagnose schizo affectieve stoornis vanaf 27 december 2001 van toepassing. Daarnaast is sprake van cluster-B problematiek (narcisme). Met het besluit van 8 maart 2016 wijst verweerder de aanvraag af omdat eiser na zijn 17
ejaar arbeidsongeschikt is geworden. Omdat eiser niet zes maanden of langer gestudeerd heeft in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd, komt hij niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering.
1.2 Op 24 augustus 2017 heeft eiser opnieuw aan aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Verweerder ziet deze aanvraag als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016. Met het besluit van 10 oktober 2017 wordt de aanvraag afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
1.3 Op 29 november 2018, door verweerder ontvangen op 3 december 2018, heeft eiser weer een Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Met het besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016.
1.4 Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 19 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder baseert zich hierbij op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek, op grond van de aanwezige medische informatie, geconcludeerd dat op het 17
een 18
ejaar sprake was van een ziekte of gebrek maar dat op grond hiervan niet gezegd kan worden dat er geen arbeidsvermogen was. De huidige aandoening is pas rond 2001 ontstaan. Dat is na het 18
ejaar en omdat eiser niet heeft gestudeerd valt dit buiten het bestek van de Wajong.
1.5 Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
1.6 Het beroep is op 20 januari 2020 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het kader
2.1 Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015[1] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), kan worden beoogd een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) of kan worden verzocht om herziening voor de toekomst (duuraanspraak).
2.2 Ter zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat zijn aanvraag alleen ziet op een herziening voor de toekomst (de periode vanaf 29 november 2018).
2.3 Uit de uitspraak van 14 januari 2015 volgt ook dat bij een verzoek om herziening voor de toekomst een aanvrager feiten en omstandigheden moet aandragen die aanleiding geven tot een gunstiger besluit dan het eerdere besluit. Die feiten moeten (ook) zien op de oorspronkelijke beoordelingsdatum. Als het besluit destijds onjuist was, dan zou het niet eerlijk zijn als een aanvrager daardoor blijvend een uitkering misloopt. Er kan dan alsnog voor de toekomst een Wajong-uitkering toegekend worden. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat zijn arbeidsongeschiktheid al voor zijn 17
ejaar is ontstaan zodat aan
hem een Wajong-uitkering dient te worden toegekend. Al ruim voor 2001 was sprake van aanzienlijke beperkingen. Zo had eiser al hartritmestoornissen en (gedrags-)problemen die verder gaan dan een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Door alle problemen heeft eiser op zijn 13
ejaar al een suïcidepoging gedaan en is hij op zijn 15
evan plan geweest om zijn polsen door te snijden. Eiser wijst er op dat bij al deze problemen ook de traumatische ervaringen in Irak in zijn vroege jeugd en het vertrek van zijn moeder een rol hebben gespeeld. Eiser bestrijdt het oordeel van verweerder dat uit het feit dat hij op zijn 18
eis afgereisd naar Irak en trainingen heeft gevolgd, zou blijken dat hij arbeidsvermogen had. Eiser is vanaf zijn 16
ejaar volledig gehersenspoeld door de PMOI met het doel hem er toe te bewegen zich aan te sluiten bij de verzetsbeweging en om later naar Irak te gaan. Het enkele feit dat eiser dat gedaan heeft, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er toen sprake was van reëel arbeidsvermogen. Eiser wijst er verder nog op dat uit het dossier niet blijkt dat concreet is onderzocht of eiser voldeed aan de eisen voor het aannemen van arbeidsvermogen. Er wordt slechts gesteld dat eiser ‘een avonturier was die vrij eigengericht te werk ging en in staat was om positie te nemen in een eisen stellende omgeving’. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige in te schakelen.
Eiser onderbouwt zijn beroep met een brief van zijn voormalige huisarts [C] van 13 juli 1999, een onderzoeksverslag van arts [D] van GGD Eemland van 9 oktober 1995 en een brief van kinderarts [E] van 4 augustus 1994. Ook is informatie van de gemeente Amersfoort ontvangen van 14 januari 2020 waaruit blijkt dat eiser sinds maart 2000 een bijstandsuitkering ontvangt waarbij hij altijd ontheven is geweest van arbeidsverplichtingen in verband met medische beperkingen.
Het standpunt van verweerder
4.1 De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de claim van eiser beoordeeld aan de hand van de criteria van de Wajong 2015[2]. Zij heeft alle aanwezige medische stukken, waaronder de in de bezwaarfase overgelegde stukken van psychiater K.S. Staghouwer van 23 januari 2019 en een intelligentieonderzoek van 6 juni 2019 van GZ-psycholoog M. Kreek, bij haar beoordeling betrokken. Zij beschrijft dat bij eiser op zijn 17
een 18
ejaar sprake is van een ziekte of gebrek. Uit de aanwezige medische informatie blijkt dat er tijdens de schoolperiode sprake was van gedragsproblematiek in de zin van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Deze gedragsstoornis kan zich mogelijk ontwikkeld hebben naar een persoonlijkheidsstoornis, maar daarvoor ontbreken objectieve gegevens. Rond zijn 18
ejaar vertrekt eiser naar Irak waar hij trainingen volgt. Hieruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser rond die tijd tenminste één uur aaneengesloten kon werken en ook tenminste vier uur per dag belastbaar bleek. Er zijn voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weinig objectieve gegevens aanwezig om een oordeel te kunnen geven over mogelijke beperkingen voor activiteiten. Tijdens de training in Irak blijkt dat eiser een hartritmestoornis heeft. Hiervoor ondergaat hij in 2001 in Nederland een ingreep. Hoewel hij nog wel eens last heeft van hartkloppingen, zijn deze klachten geen reden voor beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Rond 2001 krijgt eiser betrekkingsvoorstellingen en ontwikkelt hij geregeld psychotische perioden waarvoor in 2001 een eerste opname plaatsvindt. Daarna volgen meerdere psychotische perioden als gevolg van een schizo affectieve stoornis. Vanaf 2003 wordt eiser behandeld voor de schizo affectieve stoornis, een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. Met deze klachten is er dus wel sprake van een toename van klachten binnen vijf jaar na het 18
ejaar, maar deze klachten zijn niet het gevolg van dezelfde ziekteoorzaak die eiser op zijn 17
een 18
ejaar had, te weten de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. De klachten zijn ontstaan na het 18
ejaar en eiser was niet studerend, daarom kunnen deze klachten niet worden meegenomen in deze laattijdige Wajong-claim.
4.2 Naar aanleiding van overgelegde informatie in beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd. Uit deze informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser door alle omstandigheden die hij heeft meegemaakt en zijn problematische thuissituatie op zijn 13
eveel pillen heeft geslikt. Naar aanleiding hiervan is hij een aantal dagen opgenomen geweest. In de aanwezige informatie is niet terug te vinden dat er psychologische hulp is ingeschakeld, zoals kinderarts [E] had geopperd. De letsels die hij op 15- en 16-jarige leeftijd heeft opgelopen, een snijwond en pijn aan het onderbeen, waren niet zodanig ernstig dat dit aanleiding was voor een vervolgbehandeling of begeleiding. Ook blijkt uit de informatie niet dat dit tot een duurzame vermindering van het arbeidsvermogen zou leiden. Verder blijkt uit de informatie dat eiser rond zijn 18
ejaar een normale intelligentie had en geen problemen had met de realiteitstoetsing in de zin van hallucinaties of wanen.
Het oordeel van de rechtbank
5.1 De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot haar conclusie kon komen dat op grond van de nu bekende gegevens over de periode rond het 17e en 18e jaar niet kan worden vastgesteld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen had en welke beperkingen eiser dan heeft ten aanzien van het verrichten van activiteiten. Eiser heeft pas in 2001 een eerste psychotische episode en dat is een ander ziektebeeld zodat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van hetzelfde ziektebeeld binnen vijf jaar na het 18e jaar.
5.2 De in beroep overgelegde informatie geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en voldoende onderbouwd waarom die gegevens geen aanleiding zijn voor een ander standpunt. 5.3 Op de zitting heeft eiser de vraag opgeworpen of de conclusie dat niet is gebleken dat destijds bij eiser geen sprake was van arbeidsvermogen wel getrokken mocht worden nu de beoordeling ziet op een tijdstip ver in het verleden. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de CRvB waaruit volgt dat de bewijslast in zo’n situatie bij de aanvrager ligt, omdat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.[3] 5.4 Omdat de rechtbank geen reden ziet voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, ziet zij geen aanleiding een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om voor de toekomst terug te komen van het besluit uit 2016. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
Artikel 1a Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
2. Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
[2] Zie de bijlage voor het wettelijk kader van de Wajong.
[3] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:1934.