ECLI:NL:RBMNE:2020:2112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
15/732 en 15/4308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke geschillen met het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 8 juni 2020, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke geschillen tussen eiseres, een B.V., en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft geoordeeld over de verzoeken van eiseres om een hogere dan forfaitaire proceskostenvergoeding. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv die betrekking hadden op de toerekening van WGA-uitkeringen aan haar als eigen risicodrager. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Uwv bewust onrechtmatige besluiten heeft genomen of dat er sprake was van ernstig onzorgvuldig handelen van het Uwv. Hierdoor heeft de rechtbank het verzoek om een hogere proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat het Uwv in de kosten van rechtsbijstand moet bijdragen op basis van het forfaitaire vergoedingssysteem, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.575,-. De rechtbank heeft het beroep van eiseres in de tweede zaak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/732 en UTR 15/4308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Hoetink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

UTR 15/732
Bij besluit op bezwaar van 30 december 2014 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten van 22 september 2014,
23 september 2014, 15 oktober 2014, 16 oktober 2014, 13 november 2014,
21 november 2014 en 2 beslissingen van 12 december 2014 ongegrond verklaard. Deze beslissingen hebben betrekking op de toerekening en het verhaal van de aan [A] , voormalig werkneemster van eiseres (hierna: betrokkene), toegekende WGA-uitkering op eiseres als eigen risicodrager.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 15/732. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
UTR 15/4308
Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2015 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten over betrokkene van 25 juni 2008 (omzetting loongerelateerde WGA-uitkering naar loonaanvullingsuitkering), 22 mei 2012 (werkplan) en 15 januari 2015 (herbeoordeling WIA-uitkering) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer UTR 15/4308. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Aanhouding van beide beroepsprocedures
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de beide beroepsprocedures aan te houden totdat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van eiseres tegen de uitspraak van deze rechtbank van 23 december 2014 in de zaken met zaaknummers UTR 14/6536 en 14/6537. Deze zaken zien op het besluit op bezwaar van 1 oktober 2014. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen eerdere voorliggende besluiten, afgegeven van 1 april 2014 tot en met 21 augustus 2014, over de toerekening en het verhaal van de aan betrokkene toegekende WGA-uitkering op eiseres als eigen risicodrager, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op verzoek van eiseres de beide procedures aangehouden.
Tijdens de hoger beroepsprocedure bij de CRvB heeft het Uwv bij besluit van 17 mei 2018 zijn besluit van 1 oktober 2014 gewijzigd. Het Uwv heeft de bezwaren van eiseres tegen de tien onderliggende primaire besluiten alsnog gegrond verklaard en die besluiten herroepen.
Het Uwv heeft het gewijzigd besluit toegelicht door te wijzen op gewijzigde inzichten van het Uwv over de uitleg van rechtspraak en door een interne werkinstructie over het afzien van toerekening en verhaal over het jaar 2013. Het Uwv heeft verder de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 1.503,- aan eiseres op basis van een forfaitaire vergoeding vergoed.
Eiseres heeft op 23 juli 2018 het hoger beroep ingetrokken met het verzoek om het Uwv te veroordelen tot een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en van de proceskosten in beroep en hoger beroep. Ook heeft zij verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
De CRvB heeft op 15 mei 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van eiseres om vergoeding van de gemaakte kosten en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade (ECLI:NL:CRVB:2019:1626). Het verzoek om integrale vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand is afgewezen. De te vergoeden proceskosten zijn bepaald op grond van het forfaitaire vergoedingensysteem. Het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade is afgewezen.
Gevolgen voor de beroepsprocedure UTR 15/732
Bij gewijzigd besluit van 13 juli 2018 heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de onderliggende besluiten van 22 september 2014 tot en met 12 december 2014 over de toerekening en het verhaal van de aan betrokkene toegekende WIA-uitkering alsnog gegrond verklaard en die besluiten herroepen. Het Uwv heeft daarbij de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 751,50 aan eiseres op basis van een forfaitaire vergoeding vergoed (1 punt voor het bezwaarschrift, vermenigvuldigd met de factor 1,5 voor samengestelde zaken).
Eiseres heeft op 30 juni 2019 in reactie op het gewijzigde besluit van 13 juli 2018 de beroepszaak met zaaknummer UTR 15/732 ingetrokken met het verzoek om het Uwv te veroordelen in de volledige en werkelijk gemaakte kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.
Gevolgen voor de beroepsprocedure UTR 15/4308
Eiseres heeft de beroepszaak met zaaknummer UTR 15/4308 gehandhaafd, omdat het Uwv in die zaak niet is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze zaak heeft eiseres de rechtbank verzocht om te bepalen dat door de herroepen toerekenings- en verhaalsbesluiten het belang aan een verdere behandeling van het beroep is komen te vervallen en vast te stellen dat er grond bestaat om het Uwv te veroordelen in de volledige kosten die zijn gemoeid met het beroep en de voorliggende bezwaarprocedure.
Beide beroepsprocedures
Het onderzoek op de zitting in beide beroepsprocedures heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 3 december 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [B] , voormalig directeur van eiseres. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om het Uwv nader onderzoek te laten doen in zijn computersysteem en hierover informatie te verstrekken.
Het Uwv heeft bij brief van 28 januari 2020 gereageerd. Eiseres heeft op 3 maart 2020 hierop gereageerd.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft geen van de partijen binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn van vier weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75
en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
In de zaak met zaaknummer UTR 15/732
2. Bij gewijzigd besluit van 13 juli 2018 heeft het Uwv de onderliggende primaire
besluiten herroepen. Eiseres heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
3. Omdat het Uwv na het instellen van beroep tegemoet is gekomen, bestaat op grond van
artikel 8:75a van de Awb aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Eiseres verzoekt in dit verband om een integrale proceskostenvergoeding.
Volgens het Uwv moet worden volstaan met een vergoeding van de proceskosten op basis van de forfaitaire regeling.
5. Het uitgangspunt van het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Bpb bij vergoeding van
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt hierover dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding
- zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten - kan verhogen of verlagen. Wil naar het oordeel van de CRvB sprake zijn van bijzondere omstandigheden dan zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken (zie de uitspraak van 10 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4672). Bij de beoordeling of daarvan sprake is, moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of betrokkene de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voorschrijft.
6. Volgens eiseres heeft het Uwv haar onnodig en ernstig verwijtbaar op hoge kosten
gejaagd. Nadat eiseres uit een premiebeschikking van de belastingdienst in 2009 had afgeleid dat er geen sprake was van een inlooprisico, is eiseres in 2010 eigen risicodrager voor de WGA geworden. In 2014 werd eiseres opeens geconfronteerd met verhaalsbesluiten van het Uwv van een WGA-uitkering van betrokkene. Lopende de procedures hiertegen is gebleken dat de belastingdienst zich voor de premiebeschikking had gebaseerd op gegevens die afkomstig waren van het Uwv zelf. Pas in 2017 heeft het Uwv verklaard dat er in het uitkeringssysteem van het Uwv vanaf 2008 een codering was opgenomen die erop neer kwam dat ten aanzien van de WGA-uitkeringen van betrokkene sprake was van de afwezigheid van het werkgeversrisico. Het Uwv heeft gesteld dat deze aangebrachte wijziging in de codering door een medewerker van het Uwv onterecht zou zijn. Om te toetsen of dit juist is, heeft eiseres de rechtbank verzocht om het Uwv op te dragen om met gegevens en stukken inzicht te verschaffen in de systemen van het Uwv waarin coderingen zijn opgenomen, om vast te stellen op welk moment welke wijzigingen in de systemen van het Uwv zijn doorgevoerd en door wie.
Nader onderzoek door het Uwv
7. Gelet op de procespositie van eiseres heeft de rechtbank het Uwv verzocht om alsnog
nader onderzoek te doen naar de codering en hierover informatie te verstrekken. Concreet is afgesproken dat de gemachtigde van het Uwv binnen de organisatie de opdracht zou uitzetten om uit het computersysteem de coderingen te achterhalen die golden op de data 25 november 2009, 1 juli 2010 en 30 april 2014. Indien het Uwv de verzochte informatie niet zou kunnen overleggen, zou het Uwv de rechtbank concreet berichten welke pogingen hiertoe zijn ondernomen en zou het Uwv, desnoods met een nadere onderbouwing van de systeembeheerder, toelichten waarom het overleggen van de betreffende coderingen niet is gelukt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het verkort proces-verbaal van de zitting van
3 december 2019.
8. Het Uwv heeft vervolgens bij brief van 28 januari 2020 laten weten dat er navraag is
gedaan bij de afdeling Sociaal Medische Zaken en de afdeling Eigen Risico Drager op het kantoor in Alkmaar. Het Uwv kent een PWS-systeem. Dit systeem wordt gevuld met gegevens die door de belastingdienst worden aangeleverd. Uit dit systeem is af te lezen dat het eigen risico dragerschap voor het eerst is geregistreerd op 26 februari 2010. Daarnaast werkt de afdeling Sociaal Medische Zaken met het RESAFASA-systeem. In dit systeem is op 1 april 2014 de uitkering onder het risico van de werkgever gebracht per 1 juli 2010. Volgens het Uwv verklaart dit dat op 1 april 2014 de beslissing is afgegeven over de toerekening van de WIA-uitkering van betrokkene en de daarop volgende verhaalsbesluiten. Verder heeft het Uwv toegelicht dat het PWS-systeem en het RESAFASA-systeem twee verschillende systemen zijn. Volgens het Uwv is het RESAFASA-systeem leidend voor de toerekening en verhaal van de WIA-uitkeringen bij een werkgever die gekozen heeft voor het Eigen Risico Drager zijn.
Standpunt van het Uwv
9. Het Uwv heeft in voornoemde brief van 28 januari 2020 volhard in het standpunt dat het
herroepen van de besluiten niet tot stand is gekomen vanwege de gronden die eiseres daartegen heeft aangevoerd, maar door gewijzigde inzichten van het Uwv van niet met de beroepsgronden verband houdende rechtspraak en door een interne werkinstructie over het afzien van toerekening en verhaal over het jaar 2013. Gelet hierop is er geen reden om de proceskosten integraal te vergoeden.
Standpunt van eiseres
10. Eiseres heeft op voornoemde nadere informatie en de reactie van het Uwv bij brief van
3 maart 2020 gereageerd. Volgens eiseres heeft het Uwv met de verstrekte informatie over de systemen niet voldaan aan de door de rechtbank gegeven opdracht en moet de rechtbank hieruit de gevolgtrekkingen maken die zij gerade acht, dus dat de coderingen sinds 2008 bevestigen dat de WGA-uitkeringen van mevrouw [A] niet aan eiseres gekoppeld waren, dat het Uwv in weerwil van die wetenschap ten onrechte in 2014 tot toerekening en verhaal is overgegaan en dat het Uwv willens en wetens tot 2017 heeft voorgehouden dat de codering in zijn systemen wel een koppeling legden. Eiseres houdt dan ook vast aan haar verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een hogere dan een forfaitaire
proceskostenvergoeding af. Zij licht haar oordeel als volgt toe.
12. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarin het Uwv
bewust onrechtmatige besluiten heeft genomen en gehandhaafd of dat sprake is (geweest) van een situatie waarin het handelen van het Uwv als ernstig onzorgvuldig kan worden aangemerkt, waardoor eiseres gedwongen werd tot het inroepen van rechtshulp waar een meer dan normale tijdsbesteding mee was gemoeid. Hoewel met eiseres kan worden toegegeven dat het Uwv in de brief van 28 januari 2020 geen concrete antwoorden heeft gegeven op de concreet gemaakte afspraken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om te achterhalen wat er in de beschikbare systemen stond vermeld. Het Uwv heeft navraag gedaan bij de relevante afdelingen. De rechtbank gaat ervan uit dat wat in de brief van 28 januari 2020 staat vermeld, datgene is wat er uit de beschikbare systemen is te achterhalen. Daarbij heeft de rechtbank het lange tijdsverloop tussen de periode waarop de gevraagde informatie ziet en het moment waarop het Uww het nader onderzoek heeft verricht, betrokken. Uit het verrichte onderzoek van het Uwv zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die het door eiseres gestelde handelen van het Uwv ondersteunen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er in dit geval niet gesproken kan worden van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Voor toekenning van een andere dan de forfaitaire proceskostenvergoeding bestaat dan ook geen grond.
13. In het gewijzigd besluit van 13 juli 2018 heeft het Uwv met juistheid de vergoeding van
de kosten van bezwaar bepaald op € 751,50 in verband met het indienen van het bezwaarschrift (1 punt) en met vermenigvuldiging van de factor 1,5 wegens samenhangende zaken, met een waarde per punt van € 501,-.
14. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres in beroep die het Uwv moet betalen,
eveneens op het forfaitaire vergoedingssysteem, vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 x 0,5 punt voor een gevraagde zienswijze, 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting, met een waarde per punt van 525,- en een wegingsfactor 1).
15. Het Uwv wordt dus veroordeeld in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand
in beroep van € 1.575,-.
16. Het Uwv moet ook het griffierecht aan eiseres betalen (artikel 8:41 van de Awb). Dit
volgt rechtstreeks uit de wet. Eiseres zal zich hiervoor dus tot het Uwv moeten wenden.
In de zaak met zaaknummer UTR 15/4308
17. In deze zaak heeft eiseres haar beroep niet ingetrokken. Volgens de stukken en wat op de
zitting is besproken, is het gestelde procesbelang van eiseres echter alleen gelegen in een veroordeling van het Uwv in de kosten van rechtsbijstand die zijn gemoeid met het beroep en de voorliggende bezwaarprocedure op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb.
Eiseres vindt dat er aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot integrale kostenvergoeding wegens onder overweging 6 en 10 genoemde redenen.
18. Volgens vaste rechtspraak vormt de vraag of een proceskostenveroordeling op grond van
artikel 8:75 van de Awb moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
19. Nu niet is gebleken dat eiseres, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat om tot een
(integrale) proceskostenveroordeling over te gaan, nog enig procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 2, is het beroep niet-ontvankelijk.
20. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder
in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, in welk geval, ook indien het beroep is ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk is. Van tegemoetkomen is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Het Uwv heeft geen gewijzigd besluit genomen. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het niet toekennen van een proceskostenveroordeling apert onbillijk zou zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar overweging 12. De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
21. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

In de zaak met zaaknummer UTR 15/732
De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van
€ 1.575,-.
In de zaak met zaaknummer UTR 15/4308
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk en
  • wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is op 8 juni 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.