ECLI:NL:RBMNE:2020:2068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 5324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de geschiktheid van een bestuurder na gebruik van lachgas

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die als bestuurder van een snorfiets was staande gehouden door de politie op verdenking van het gebruik van lachgas, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen. Dit besluit volgde op een proces-verbaal van de politie waarin werd vermeld dat de eiser met een ballon in zijn mond rondjes reed op een snorfiets, wat leidde tot de conclusie dat hij mogelijk onder invloed van lachgas verkeerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht heeft geconcludeerd dat er een vermoeden bestond van ernstig gestoord inzicht of gedrag bij de eiser. De rechtbank oordeelde dat het CBR niet verplicht was om een eigen onderzoek te doen naar de feiten die in het proces-verbaal waren beschreven, tenzij er concrete redenen waren om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen bewijs was voor het gebruik van lachgas, verworpen. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van de eiser, zoals beschreven in het proces-verbaal, voldoende aanleiding gaf voor het CBR om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier E.H.W. Schierbeek. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.F.M. Oudijk),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid om te rijden opgelegd.
Bij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, besloten dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft (artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht). Zij heeft het onderzoek gesloten op 12 mei 2020.

Overwegingen

Inhoud bestreden besluit

1. Op 26 april 2019 is eiser als bestuurder van een snorfiets staande gehouden door de politie, eenheid Midden-Nederland
,onder verdenking van het gebruik van lachgas. Hiervan is op 27 april 2019 een proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de politie op 28 mei 2019 mededeling gedaan aan verweerder van het vermoeden dat eiser niet of niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijk geschiktheid, vereist voor het besturen van een snorfiets (als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)). Verweerder heeft vervolgens besloten dat eiser moet meewerken aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid, omdat eiser ernstig gestoord inzicht of gedrag heeft vertoond.
2. Volgens eiser heeft verweerder het onderzoek ten onrechte opgelegd omdat, kort gezegd, er geen sprake was van ernstig gestoord inzicht of gedrag. Volgens eiser is niet aannemelijk dat hij daadwerkelijk lachgas aan het gebruiken was tijdens het rijden. Dit is ook niet door de politie vastgesteld. Bovendien was het, gelet op het feit dat het Koningsnacht was, niet uitzonderlijk dat eiser rondjes reed op het [.] met een oranje ballon in zijn mond. Dit duidt op zichzelf niet op ernstig gestoord inzicht of gedrag. In het proces-verbaal staan geen aanvullende gegevens vermeld over het gedrag of de uiterlijke kenmerken van eiser, zijn rijgedrag of andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van ernstig gestoord inzicht of gedrag. Eiser wijst er daarbij nog op dat ook de psychiater na het onderzoek naar eisers rijgeschiktheid heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de aanhouding sprake was van drugsgebruik. Ten slotte voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet duidelijk is welk gedrag nu precies leidt tot de conclusie dat mogelijk sprake is van ernstig gestoord inzicht of gedrag. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden door het opleggen van het onderzoek en verzoekt de rechtbank om te bepalen dat verweerder hem de opleggingskosten van € 400,- en de kosten van het bureau rijbewijskeuringen van € 462,17 moet vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht is overgegaan tot het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser. Daarvoor is van belang of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het vermoeden bestond dat eiser niet langer beschikte over de vereiste geschiktheid, omdat er sprake was van ernstig gestoord inzicht of gedrag. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en legt dat hieronder uit.
4. De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, in beginsel uit mag gaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij er tegenbewijs is dat er moet worden afgeweken van dit uitgangspunt. Het is verder niet vereist dat verweerder een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de feiten die door de politie in het proces-verbaal zijn beschreven, tenzij verweerder objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. [1]
5. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 27 april 2019 omschrijven verbalisanten van de politie dat zij eiser omstreeks 23.45 uur op een snorfiets rondjes hebben zien rijden over het [.] , terwijl hij een opgeblazen ballon in zijn mond had die hij met zijn rechterhand vasthield. De agenten omschrijven dat het er uitzag alsof eiser inhaleerde uit de ballon en dat hij de ballon weggooide toen hij in de richting van de politieagenten keek. Achter eiser op de snorfiets zat een bijrijder, die een apparaatje bij zich droeg voor het vullen van een ballon met een lachgaspatroon.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van deze bevindingen heeft kunnen concluderen dat het voldoende aannemelijk is dat bij eiser sprake was van ernstig gestoord inzicht of gedrag. Er bestaat geen concrete aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal en de daarin beschreven gedragingen van eiser. Eiser heeft niet weersproken dat hij met een opgeblazen ballon in zijn mond reed en dat de bijrijder een apparaatje in zijn hand had om ballonnen te kunnen vullen met lachgaspatronen. De politie heeft geconstateerd dat het er op leek dat eiser inhaleerde uit de ballon en dat hij deze weggooide zodra hij hen zag. Ook dit heeft eiser niet weersproken. Het is algemeen bekend dat lachgas vaak wordt gebruikt in combinatie met een ballon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de constatering van de politie dat eiser rondjes reed op het [.] met een ballon in zijn mond, terwijl de bijrijder een apparaatje bij zich droeg voor het vullen van een ballon met een lachgaspatroon, dan ook kunnen afleiden dat er mogelijk sprake was van het gebruik van lachgas. Dat niet daadwerkelijk is vastgesteld dat eiser onder invloed van lachgas verkeerde en dat er in het proces-verbaal verder geen gegevens zijn opgenomen over bijvoorbeeld de uiterlijke kenmerken van eiser maakt dit niet anders, omdat dit niet is vereist.
8. Het is algemeen bekend dat lachgas bij (para-)medisch gebruik wordt gebruikt als roesmiddel. Lachgas staat bekend om zijn verdovende werking en heeft invloed op het bewustzijn en de rijvaardigheid. Dit blijkt ook uit de informatie van Trimbos, die door verweerder is overgelegd. De verkeersveiligheid wordt dan ook in gevaar gebracht wanneer een bestuurder onder invloed van lachgas verkeert. In het bestreden besluit is bovendien toegelicht dat het gedrag dat eiser vertoonde in hoge mate niet passend was bij de betreffende situatie. Verweerder wijst er op dat eiser meerdere rondjes over het [.] reed, terwijl het op dat moment erg druk was in de binnenstad in verband met de festiviteiten. In het verweerschrift merkt verweerder nog op dat de politie eisers rijgedrag ook opvallend heeft gevonden en als afwijkend heeft bestempeld. Eiser heeft geen argumenten genoemd die aanleiding geven tot twijfel aan deze constatering. Dat niet in het proces-verbaal vermeld staat wat voor rondjes er precies gereden zijn, is geen reden om aan de inhoud van het proces-verbaal te twijfelen en maakt evenmin dat het besluit onvoldoende gemotiveerd zou zijn, zoals eiser nog heeft aangevoerd.
9. Verweerder heeft op grond van de bovenstaande omstandigheden kunnen concluderen dat sprake was van ernstig gestoord inzicht of gedrag en hieraan het vermoeden kunnen ontlenen dat eiser niet meer geschikt was om te kunnen rijden en hem terecht een onderzoek opgelegd. Dat naderhand door de psychiater is geconcludeerd dat er geen sprake is van drugsmisbruik is doet hier niet aan af. Daarbij is van belang dat bij het besluit dat eiser een onderzoek moest laten doen slechts het vermoeden van ongeschiktheid hoefde te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek diende ertoe tot een definitief oordeel te komen over eisers geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. [2]

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank eisers verzoek om schadevergoeding af en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier, op 5 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:942, onder 6.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:646.