ECLI:NL:RBMNE:2020:2022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
30 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over actualiseringsvergunning diervoerderfabriek met betrekking tot geluidseisen en procesbelang

Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten en meerdere eisers, waaronder [eiseres sub 2] B.V. De zaak betreft een einduitspraak over een actualiseringsvergunning voor een diervoederfabriek, waarbij de rechtbank moest beoordelen of de geconstateerde gebreken uit een eerdere tussenuitspraak zijn hersteld. De rechtbank had eerder, op 16 april 2019, geconstateerd dat het bestreden besluit van 17 juli 2018 onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder had de gelegenheid gekregen om de gebreken te herstellen, maar de rechtbank oordeelde dat de herstelpoging met betrekking tot de geluidvoorschriften niet was geslaagd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit 2, met name het voorschrift 4.9, en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het actualiseringsverzoek met betrekking tot geluid, zodra de bedrijfsactiviteiten binnen de vergunde situatie worden hervat. De rechtbank oordeelde dat eisers nog procesbelang hadden, ondanks de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van [eiseres sub 2] B.V. naar een andere locatie. De rechtbank verklaarde de beroepen van alle eisers tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en de beroepen tegen het bestreden besluit 2 gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/3318, UTR 18/3366 en UTR 18/3405

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1a] en [eiser sub 1b] ,te [woonplaats]
2. [eiseres sub 2] B.V.,te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. R. van Eck)
3. [eiser sub 3] ,te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J. Schoneveld)
allen eisers
,samen aangeduid als alle eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Rus-van der Velde en mr. M.W. Holtkamp)
In de beroepen van eisers 1 en 3 heeft
[eiseres sub 2] B.V.( [eiseres sub 2] ) als derde-partij aan het geding deelgenomen
(gemachtigde: mr. R. van Eck).

Procesverloop

Op 16 april 2019 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2019:2058). Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
Bij die tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het besluit van 17 juli 2018 te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot uiterlijk 17 september 2019.
Verweerder heeft ter uitvoering van de eerste tussenuitspraak op 2 september 2019 een nieuw besluit genomen (hierna: het bestreden besluit 2). Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder voorschriften uit de omgevingsvergunning voor de inrichting van [eiseres sub 2] opnieuw en ongewijzigd toegevoegd, ingetrokken en gedeeltelijk gewijzigd.
Alle eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft aan verweerder nadere vragen gesteld over de uitgevoerde geluidmetingen.
Verweerder heeft daarop gereageerd op het verzoek en daarbij een notitie van Peutz gevoegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 7 april 2020 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank moet in deze einduitspraak beoordelen of verweerder erin is geslaagd om de bij tussenuitspraak van 16 april 2019 geconstateerde gebreken te herstellen. Voor de rechtbank is bij deze beoordeling het uitgangspunt wat zij al in die tussenuitspraak heeft overwogen.
Voorgeschiedenis tot de tussenuitspraak
2. De rechtsbank schetst hieronder kort de voorgeschiedenis tot de tussenuitspraak. [eiseres sub 2] heeft tot 1 juli 2019 een biologische diervoederfabriek op het perceel [adres] in [vestigingsplaats] geëxploiteerd. Voor het in werking hebben van deze inrichting is op 20 juni 2011 een revisievergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer, die nu als omgevingsvergunning geldt. Deze zaak gaat over het besluit van 17 juli 2018, waarbij verweerder heeft beslist op het verzoek van eisers 1 van 28 juli 2015 tot het uitvoeren van een actualiseringsonderzoek met betrekking tot de inrichting, in de zin van artikel 2.30, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (hierna: het bestreden besluit 1). Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder voorschriften uit de revisievergunning gewijzigd of ingetrokken en nieuwe voorschriften toegevoegd.
3. Eisers 1 en 3 en [eiseres sub 2] zijn het om verschillende redenen niet eens met het bestreden besluit 1 en hebben beroep ingesteld. Eisers 1 en 3 wonen op korte afstand van de fabriek en hebben lange tijd overlast van de fabriek ervaren, met name geluidsoverlast. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 11 december 2018 en heeft geleid tot de tussenuitspraak van 16 april 2019. Voor meer feiten verwijst de rechtbank naar de inleiding van deze tussenuitspraak.
De tussenuitspraak van 16 april 2019
4. In de tussenuitspraak van 16 april 2019 heeft de rechtbank over het bestreden besluit 1 geoordeeld dat de intrekking van voorschrift 1.9 (zorgplichtbepaling) en voorschrift 2.5 (afvalstoffen) uit de revisievergunning onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van het nieuw toegevoegde voorschrift 1.10 (klachtenregistratie) geoordeeld dat dit voorschrift is vastgesteld in strijd met artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo, omdat niet valt in te zien welk milieubelang met dit voorschrift is gediend.
5. Over de op het geluidrapport uit 2016 gebaseerde geluidvoorschriften heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat het op de weg van verweerder had gelegen om bij [eiseres sub 2] navraag te doen of de in dit geluidrapport beschreven representatieve bedrijfssituatie nog actueel is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit 1 op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken en inzichtelijk te maken wat binnen de vergunde situatie de actuele representatieve bedrijfssituatie is. Ten aanzien van de in voorschrift 4.9 gehanteerde systematiek van het vergunnen van geluidsruimte per toetspunt heeft de rechtbank overwogen dat deze systematiek tot gevolg heeft dat voor dezelfde geluidgevoelige objecten verschillende beschermingsniveaus gelden en dat dit tot een onevenredige benadeling van de belangen van [eiseres sub 2] leidt. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre in strijd geacht met het evenredigheidsbeginsel.
Het bestreden besluit 2
6. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 als volgt gewijzigd:
- voorschrift 1.9 (zorgplicht) is opnieuw en ongewijzigd ten opzichte van de revisievergunning aan de omgevingsvergunning verbonden;
- voorschrift 1.10 (klachtenregistratie) is ingetrokken;
- voorschrift 2.5 (afvalstoffen) is opnieuw en ongewijzigd ten opzichte van de revisievergunning aan de omgevingsvergunning verbonden;
- voorschriften 4.8, 4.9 en 4.10 (geluid) zijn gedeeltelijk gewijzigd.
Aan de gewijzigde geluidvoorschriften ligt het akoestisch onderzoek van Tritium Advies B.V. van 18 juli 2019 (hierna: geluidrapport 2019) ten grondslag.
Beroep van rechtswege tegen het bestreden besluit 2
7. Alle eisers hebben een zienswijze ingediend tegen het bestreden besluit 2. Uit deze zienswijzen volgt dat eisers zich niet kunnen verenigen met dit besluit. Omdat het bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan de beroepen van eisers, zijn de beroepen, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit 2.
Procesbelang
8. De rechtbank heeft een aantal gebreken in het bestreden besluit 1 geconstateerd in haar tussenuitspraak. Het bestreden besluit 2 is genomen naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit 1 een aantal gebreken had. Zoals hiervoor onder overweging 7 al is overwogen, wordt op grond van artikel 6.19 van de Awb het bestreden besluit 2 eveneens onderwerp van het geschil. Verweerder heeft, zo lijkt het, beoogd met het nemen van het bestreden besluit 2 het oorspronkelijke actualiseringsbesluit (het bestreden besluit 1) gedeeltelijk te vervangen. Tussen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 bestaat een zodanige samenhang dat de rechtbank dit laatste besluit tezamen met het bestreden besluit 1 aanmerkt als een nieuw besluit dat in de plaats is getreden van het oorspronkelijke bestreden besluit 1. De rechtbank zal de beroepsgronden van eisers dus toetsen aan het nieuwe allesomvattende actualiseringsbesluit. Dat betekent dat eisers geen resterend belang meer hebben bij een toetsing van hun beroepsgronden aan het oorspronkelijke actualiseringsbesluit. Alles komt nu immers aan bod bij de beoordeling van het nieuwe allesomvattende actualiseringsbesluit, te weten het bestreden besluit 2. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen tegen het oorspronkelijke bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
9. Omdat gebleken is dat [eiseres sub 2] haar bedrijfsactiviteiten per 1 juli 2019 heeft verplaatst naar een locatie in [vestigingsplaats] , ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve te beoordelen of eisers nog wel procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 2.
10. Ten tijde van het indienen van het beroep hadden eisers procesbelang. [eiseres sub 2] heeft na de tussenuitspraak haar bedrijfsactiviteiten verplaatst. Volgens [eiseres sub 2] is het goed mogelijk dat de inrichting in [vestigingsplaats] binnen de termijn van drie jaar uit artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo weer geopend zal worden, vanwege onder meer de verwachte groei van de vraag naar biologische diervoerder. De rechtbank is van oordeel dat eisers nog procesbelang hebben bij een verdere beoordeling van het bestreden besluit 2, omdat niet valt uit te sluiten dat de inrichting op basis van de vergunde situatie weer in gebruik wordt genomen.

De beoordeling van het bestreden besluit 2; gebreken hersteld?

11. De rechtbank beoordeelt of verweerder met het bestreden besluit 2 de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Gelet op de ingediende zienswijzen liggen de volgende geschilpunten voor:
  • Kunnen de nieuwe beroepsgronden die niet eerder tegen het bestreden besluit 1 worden aangevoerd, inhoudelijk worden besproken?;
  • Is met het gewijzigde voorschrift 4.9. het hierbij geconstateerde gebrek hersteld?;
  • Mocht verweerder zich bij zijn verdere besluitvorming baseren op het geluidrapport 2019? en
  • De beoordeling van de door verweerder gemaakte belangenafweging.
Nieuwe beroepsgronden
12. Eisers 1 en 3 voeren verschillende nieuwe beroepsgronden aan die niet eerder tegen het bestreden besluit 1 zijn aangevoerd. Het gaat om de volgende beroepsgronden:
- Onder verwijzing naar artikel. 5.7, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) stellen eisers 1 dat ook in het bestreden besluit 2 ten onrechte geen maximum is gesteld aan het aantal verkeersbewegingen of de productie. Ook had verweerder volgens deze eisers op grond van deze bepaling in de vergunning voorschriften moeten opnemen met betrekking tot het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;
- Volgens eisers 1 heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 5.6 van het Bor te bepalen dat tellingen moeten worden verricht;
- Eisers 1 voeren aan dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder geen hogere waarden vast te stellen;
- Eisers 1 wijzen erop dat de gemeente Houten geen geluidsoverlastreductieplan heeft vastgesteld, terwijl dit wel verplicht is. Als dit plan er was geweest, dan had dat volgens eisers een rol gespeeld in de geluidruimte die aan [eiseres sub 2] vergund kon worden;
- Eisers 1 en 3 betogen dat voorschrift 4.9 niet handhaafbaar is en
- Eisers 1 en 3 voeren aan dat in voorschrift 4.10 personenautobewegingen hadden moeten worden toegestaan vanaf 6.00 uur in plaats van vanaf 5.30 uur.
13. De rechtbank overweegt dat in dit stadium van de beroepsprocedure ter beoordeling staat of verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Zoals de rechtbank in overweging 36 van de tussenuitspraak van 16 april 2019 heeft overwogen, blijft het geding zoals dat na de tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraak. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, is de rechtbank van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet om de nieuw opgeworpen geschilpunten alsnog bij de beoordeling van de beroepen te betrekken. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat verweerders reactie op de tussenuitspraak geen aanleiding geeft voor het aanvoeren van al deze nieuwe beroepsgronden. Ten aanzien van het aangevoerde tegen voorschrift 4.10 overweegt de rechtbank in het bijzonder dat dit voorschrift met het bestreden besluit 2 gewijzigd is vastgesteld, maar dat de wijziging niet ziet op het tijdstip waarop de personenautobewegingen op het terrein van de inrichting mogen plaatsvinden. Eisers 1 en 3 hadden deze beroepsgrond dan ook eerder tegen het bestreden besluit 1 kunnen aanvoeren. Gelet op het voorgaande bespreekt de rechtbank de nieuwe beroepsgronden daarom niet inhoudelijk.
Beroepsgronden tegen het bestreden besluit 2
14. Hierna gaat de rechtbank in op de door eisers aangevoerde beroepsgronden die zien op de herstelpoging zoals neergelegd in het bestreden besluit 2.
Explicitering geluidrapport 2019
15. Eisers 1 en 3 voeren aan dat in het bestreden besluit 2 niet expliciet is opgenomen dat de in het geluidrapport 2019 opgenomen maximaal aantal verkeersbewegingen en bedrijfstijden deel uitmaken van de vergunning. Volgens hen had dit wel gemoeten om hierop te kunnen handhaven.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het geluidrapport 2019 ten grondslag ligt aan de gewijzigde geluidvoorschriften, zoals vastgesteld in het bestreden besluit 2. Op bladzijde 2 van het bestreden besluit 2 staat ook dat het geluidrapport deel uitmaakt van dit besluit, zodat het bestreden besluit 2 en het geluidrapport 2019 als één geheel beschouwd moeten worden.
Het voorschrift 4.9
In de tussenuitspraak
17. In overweging 27.2 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank over het voorschrift 4.9 waarin voor 20 verschillende toetspunten verschillende geluidsgrenswaarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode waren vastgesteld, het volgende overwogen:
“ De rechtbank begrijpt dat verweerder op deze wijze, door per toetspunt te bezien welke geluidsruimte daar nodig is, omwonenden optimale bescherming heeft willen bieden tegen geluidsoverlast, terwijl de inrichting kan blijven functioneren zoals is vergund. De gekozen systematiek heeft echter tot gevolg dat voor dezelfde geluidgevoelige objecten – woningen – verschillende beschermingsniveaus gelden. De rechtbank acht deze systematiek in het licht van wat [eiseres sub 2] heeft aangevoerd niet aanvaardbaar, omdat dit er ter plaatse van de toetspunten met de strengste geluidsniveaus toe leidt dat de mogelijkheid van [eiseres sub 2] om flexibel om te kunnen gaan met haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Dat die beperking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van het milieu kan niet worden gezegd, omdat verweerder voor andere toetspunten juist hogere geluidsniveaus heeft vastgesteld. Voor die woningen is een grotere bescherming tegen geluidseffecten dus kennelijk niet nodig in het belang van de bescherming van het milieu. De systematiek om aldus ter plaatse van de verschillende woningen specifieke, van elkaar verschillende geluidsruimte te vergunnen leidt in dit geval tot een onevenredige benadeling van de belangen van [eiseres sub 2] . Daarbij komt dat, zoals hiervoor is geoordeeld, verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de representatieve bedrijfssituatie is, zodat ook niet is vast komen te staan dat de representatieve bedrijfssituatie van inrichting aan voorschrift 4.9 kan voldoen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.”
Het bestreden besluit 2
18. Verweerder heeft met het bestreden besluit 2 op grond van het geluidrapport 2019 een nieuw voorschrift 4.9 vastgesteld. In dit voorschrift zijn voor acht toetspunten geluidsgrenswaarden vastgesteld met verschillende geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode. De toetspunten zijn allemaal woningen van derden.
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder in voorschrift 4.9 nog steeds dezelfde systematiek heeft gehanteerd, zij het met minder toetspunten en andere grenswaarden dan in het voorschrift 4.9 zoals dat met het bestreden besluit 1 was vastgesteld.
Standpunten van eisers
20. Eisers 1 en 3 betogen dat verweerder het geluidrapport 2019 niet aan het bestreden besluit 2 ten grondslag had mogen leggen, omdat dit, kort gezegd, onjuistheden bevat en onvolledig is.
21. Eisers 1 richten zich ook tegen toetspunt 2 in de tabel bij voorschrift 4.9. Zij vinden dat verweerder de grenswaarden bij dit toetspunt onzorgvuldig heeft vastgesteld, omdat op de tekening behorende bij dit voorschrift het woonadres [adres] als toetspunt is ingetekend en in de tabel het kantooradres [adres] is opgenomen.
22. [eiseres sub 2] voert aan dat verweerder in het gewijzigde voorschrift 4.9 nog steeds onderscheid maakt tussen verschillende toetspunten zonder dat duidelijk is gemaakt dat de bescherming van het milieu dit noodzakelijk maakt. Daarnaast betoogt [eiseres sub 2] dat dit voorschrift is vastgesteld in strijd met het verbod op reformatio in peius, omdat voor zes toetspunten een strengere norm is vastgesteld dan in het bestreden besluit 1.
Standpunt van verweerder
23. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 toegelicht dat de actuele representatieve bedrijfssituatie binnen de vergunde inrichting aan de hand van het door [eiseres sub 2] aangeleverde geluidrapport 2019 in kaart is gebracht. Volgens verweerder is het gebruikelijk om bij de geluidvoorschriften aan te sluiten bij het geluidrapport zoals dat door de inrichting wordt aangeleverd aan de hand van de representatieve bedrijfssituatie. Het specifieker aansluiten bij de representatieve bedrijfssituatie kan daarbij tot gevolg hebben dat ter plaatse van verschillende toetspunten andere geluidsniveaus worden gehanteerd dan in het bestreden besluit. Verweerder verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3130, r.o. 12.1.
24. Verweerder is van mening dat met de wijziging van voorschrift 4.9 in het bestreden besluit 2 aan de opdracht in de tussenuitspraak is voldaan, omdat op verschillende manieren rekening is gehouden met het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak. Ten eerste zijn in het gewijzigde voorschrift 4.9 aanzienlijk minder toetspunten opgenomen. Verweerder heeft ervoor gekozen om alleen de toetspunten op de meest nabijgelegen woningen in alle relevante richtingen vast te leggen, omdat de geluidsbelasting bij alle verder van de inrichting gelegen toetspunten lager zal zijn dan de bij de meest nabijgelegen woningen waardoor deze verder weggelegen woningen impliciet worden beschermd. Ten tweede bevat het gewijzigde voorschrift 4.9 geen lagere geluidgrenswaarden meer dan de richtwaarden voor een landelijke omgeving van 40, 35 en 30 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Ten derde sluit de toegepaste differentiatie in verschillende geluidgrenswaarden aan bij het gegeven dat na een Best Beschikbare Technieken (BBT)-afweging plaatselijk hogere geluidbelastingen kunnen worden toegestaan, maar niet hoger dan op basis van de representatieve bedrijfssituatie.
Oordeel van de rechtbank
25. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling uiteengezet dat hij bij zijn standpunt blijft dat het gebruikelijk is om bij het vaststellen van geluidvoorschriften aan te sluiten bij de akoestische situatie zoals opgegeven door de inrichting aan de hand van de representatieve bedrijfssituatie. Voor zover verweerder hiermee verzoekt om terug te komen op het oordeel in de tussenuitspraak van 16 april 2019, overweegt de rechtbank dat het haar, gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling, niet vrij staat om terug te komen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de tussenuitspraak evident berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. [1]
26. Van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld is hier geen sprake, zodat van het in de tussenuitspraak van 16 april 2019 gegeven oordeel wordt uitgegaan. De uitspraak waar verweerder naar verwijst maakt dit niet anders. Weliswaar is in de uitspraak van de Afdeling ook sprake van een geluidvoorschrift met meerdere toetspunten met verschillende grenswaarden, maar niet duidelijk is of het bij de toetspunten in dat geval om dezelfde geluidgevoelige objecten ging. Verschillende geluidgevoelige objecten zouden immers andere geluidgrenswaarden per toetspunt kunnen rechtvaardigen. Bovendien stond de gehanteerde systematiek niet ter discussie tussen partijen, zodat de Afdeling zich niet over de aanvaardbaarheid daarvan heeft uitgesproken.
27. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek over voorschrift 4.9 met het bestreden besluit 2 niet heeft hersteld. De beroepsgrond slaagt en de beroepen tegen het bestreden besluit 2 zijn gegrond. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgrond van eisers 1 over toetspunt 2 in de tabel bij voorschrift 4.9 en aan de beroepsgrond van [eiseres sub 2] over strijd met het verbod van reformatio in peius.
Conclusie
28. Het beroep van alle eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 wat betreft het voorschrift 4.9, wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank gaat hierna in op de gevolgen van de vernietiging. Daarvoor dient de rechtbank te beoordelen of zij het geschil definitief kan beslechten en of er daarbij aanleiding is om de beroepsgronden tegen het geluidrapport 2019 en de (op basis daarvan) gemaakte belangenafweging door verweerder inhoudelijk te bespreken.
Definitieve geschilbeslechting?
29. De rechtbank heeft de taak om het geschil zo veel mogelijk definitief te beslechten. Met de vernietiging van het bestreden besluit 2 wat betreft het voorschrift 4.9 is het verzoek tot actualisering op het punt van geluid weer open komen te liggen. [eiseres sub 2] heeft haar bedrijfsactiviteiten lopende deze beroepsprocedure, per 1 juli 2019, verplaatst naar een locatie in [vestigingsplaats] . Dat is dus gebeurd na de tussenuitspraak, maar nog voor het bestreden besluit 2 werd genomen. Sinds 1 juli 219 vinden er dus geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Op dit moment is het voor verweerder dan ook niet mogelijk om op het actualiseringsverzoek ten aanzien van het aspect geluid opnieuw te beslissen. Het is echter niet uitgesloten dat de bedrijfsactiviteiten op enig moment weer worden hervat op de locatie in [vestigingsplaats] . De geldende vergunningen geven [eiseres sub 2] immers bestaande rechten op basis waarvan de inrichting opnieuw in werking kan worden genomen, die op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo pas na drie jaar kunnen worden ingenomen.
30. De rechtbank heeft de mogelijkheden verkend die er nu bestaan om zo finaal mogelijk te beslissen. Eerst heeft de rechtbank bezien of het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 mogelijk is. Het risico dat nu niet op het actualiseringsverzoek ten aanzien van het aspect geluid kan worden beslist ligt naar het oordeel van de rechtbank bij [eiseres sub 2] . Zij heeft haar activiteiten verplaatst in de wetenschap dat verweerder nog opnieuw zou beslissen naar aanleiding van de tussenuitspraak. Vanwege de tegengestelde belangen die eisers in deze zaak hebben en de aard van het gebrek dat tot vernietiging heeft geleid, vindt de rechtbank het in stand laten van de rechtsgevolgen vanwege het door [eiseres sub 2] genomen risico bij verplaatsing van haar bedrijfsactiviteiten geen mogelijkheid in deze zaak. Dan is vervolgens de vraag of de rechtbank in deze zaak zelf kan voorzien. Ook dat is in dit geval geen mogelijkheid, gelet op de bestuurlijke vrijheid die verweerder bij actualisering heeft. De rechtbank heeft nog verkend of zij het actualiseringsverzoek, vanwege de bedrijfsverhuizing van [eiseres sub 2] , zelf zou moeten afwijzen waardoor de geldende vergunningen weer leidend zouden zijn als [eiseres sub 2] weer terugverhuisd. Te voorzien is dat bij een eventuele terugverhuizing deze procedure weer van voor af aan begint met een nieuw actualiseringsverzoek. Bovendien verhoudt deze oplossing zich moeizaam met het in overweging 10 geconstateerde procesbelang dat eisers nog hebben bij deze procedure. De meest finale oplossing is in deze zaak dat verweerder, met alle beoordelingsruimte die er is, opnieuw op het actualiseringsverzoek wat betreft geluid moet beslissen. Dit zal echter pas weer gaan spelen als [eiseres sub 2] besluit terug te verhuizen. Een voordeel van deze uitkomst is dat alles wat in deze procedure is uitgewisseld en beslist bij een nieuwe beslissing van verweerder op het actualiseringsverzoek meegenomen moet worden. Omdat het op dit moment onzeker is of de fabriek weer in gebruik gaat worden genomen en zo ja, of de bedrijfsactiviteiten dan overeenkomen met, of passen binnen de marges van de representatieve bedrijfssituatie zoals beschreven in het geluidrapport 2019, acht de rechtbank het in dit specifieke geval echter niet zinvol om de beroepsgronden gericht tegen het geluidrapport 2019 of daarmee samenhangen te bespreken.
31. Gelet op voorgaande draagt de rechtbank verweerder op ten aanzien van het aspect geluid opnieuw op het actualiseringsverzoek te beslissen als de bedrijfsactiviteiten binnen de vergunde situatie worden hervat, zolang de geldende vergunningen niet zijn ingetrokken. Verweerder dient in dat geval met inachtneming van deze uitspraak en van de tussenuitspraak opnieuw de representatieve bedrijfssituatie te onderzoeken en nader te beslissen op het actualiseringsverzoek wat betreft het aspect geluid, waarbij zo nodig een nieuw geluidvoorschrift wordt vastgesteld.
Slotsom
32. De beroepen van alle eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van alle eisers tegen het bestreden besluit 2 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt dat besluit, voor zover daarbij geluidvoorschrift 4.9 is vastgesteld.
33. Voorgaande betekent dat het actualiseringsverzoek van eisers 1 wat betreft het geluid weer open ligt. Voor geluid betekent het dat de geluidgrenswaarden uit voorschrift 4.1, 4.2 en 4.3 van de revisievergunning weer gelden totdat verweerder opnieuw heeft beslist op het actualiseringsverzoek van eisers 1 wat betreft het aspect geluid.
Griffierecht
34. Omdat de rechtbank de beroepen van alle eisers tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskostenveroordeling
35. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser 3 en [eiseres sub 2] gemaakte proceskosten. Voor zowel eiser 3 als [eiseres sub 2] stelt de rechtbank deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
36. Ten aanzien van eisers 1 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van alle eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van alle eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2 wat betreft het voorschrift 4.9;
- draagt verweerder op opnieuw op het actualiseringsverzoek wat betreft het aspect geluid te beslissen als de bedrijfsactiviteiten binnen de vergunde situatie worden hervat binnen een periode van drie jaar na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten of later zolang de geldende vergunningen niet zijn ingetrokken. Verweerder dient dan binnen zes weken na hervatting van de bedrijfsactiviteiten een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers 1 te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [eiseres sub 2] te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser 3 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres sub 2] tot een bedrag van € 1.312,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 3 tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is op 29 mei 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en
mr. M.C. Stoové en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:972, r.o. 11.2.