ECLI:NL:RBMNE:2020:1912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5382
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van studiefinanciering. De eiser ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en was ingeschreven op een adres waar hij volgens de autoriteiten niet daadwerkelijk woonde. De Minister had op 13 juni 2019 besloten de studiefinanciering van eiser te herzien van de norm voor een uitwonende studerende naar die van een thuiswonende studerende, omdat eiser volgens de bevindingen van een huisbezoek niet op het Brp-adres woonde. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 maart 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder dat het huisbezoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn grootouders de Nederlandse taal niet machtig waren. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende bewijs had geleverd dat eiser niet op het Brp-adres woonde, onder andere omdat er geen persoonlijke spullen van eiser in de woning waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de studiefinanciering terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter L.A. Banga, met mr. E. de Jong als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.M. van Spanje),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de studiefinanciering van eiser over de periode augustus 2016 tot en met mei 2019 herzien van de norm van een uitwonende studerende naar de norm van een thuiswonende studerende en vastgesteld dat eiser een bedrag van € 7.092,27 aan te veel betaalde studiefinanciering heeft ontvangen.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser heeft vanaf augustus 2016 studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), berekend naar de norm voor een uitwonend studerende. Eiser staat per 22 maart 2016 ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres [adres] te [woonplaats] , het adres van zijn grootouders.
2. Op 17 mei 2019 hebben controleurs in opdracht van verweerder onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiser. Zij hebben een huisbezoek afgelegd op het Brp-adres om te controleren of eiser op dat adres woonde. Eiser was niet aanwezig. De hoofdbewoner van de woning aan de [adres] , de opa van eiser, heeft de controleurs vrijwillig toestemming verleend om de woning te betreden. Ook de oma van eiser was bij het huisbezoek aanwezig. Van het huisbezoek is een rapport opgemaakt. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de bevindingen van het huisbezoek en de verklaring van de hoofdbewoner eiser niet op zijn Brp-adres woonachtig is. De controleurs hebben tijdens het onderzoek geen spullen van eiser aangetroffen die duiden op een structureel verblijf. Er lag geen post, administratie, studiemateriaal of iets anders dat met zijn persoonlijke leven te maken heeft en aantoonbaar aan eiser toebehoort. Hoewel de hoofdbewoner heeft verklaard dat eiser al zijn spullen naar het adres heeft verhuisd en al zijn spullen op zijn eigen kamer liggen, toonde hij enkel kledingstukken, een paar sportschoenen en wat verzorgingsproducten die van eiser zouden zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de getoonde spullen niet kon worden vastgesteld dat die exclusief aan eiser toebehoren.
Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser tijdens het huisbezoek en/of in periode daarvoor op het Brp-adres woonde zonder dat daar diverse spullen liggen die rechtstreeks naar hem en zijn leven daar te herleiden zijn. Volgens verweerder heeft eiser in de bezwaarfase het vermoeden dat hij niet op Brp-adres woonde onvoldoende weerlegd.
Het standpunt van eiser
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat hij wel degelijk op het Brp-adres woont. Ook stelt eiser dat het onderzoek op het Brp-adres niet zorgvuldig was, omdat zijn opa en oma de Nederlandse taal niet machtig zijn en geen gebruik is gemaakt van een tolk. Eiser is verder van mening dat het huisbezoekrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende onderzoek zou zijn verricht om te concluderen dat eiser niet op het Brp-adres zou wonen.
4.2
Volgens eiser hebben zijn opa en oma duidelijk aangegeven welke spullen van eiser waren en verklaard waar eiser sliep en hoe vaak, en dat hij maandelijks de huur betaalde. Er zijn weliswaar weinig persoonlijke spullen van eiser aangetroffen op het adres, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat eiser daar niet woonde. Tenslotte wijst eiser op de poststukken waar zijn naam en het Brp-adres op staan vermeld en op de getuigenverklaringen die hij heeft overgelegd.
Wat moet verweerder bewijzen?
5. De herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende is een belastend besluit voor eiser. Hij wordt door het besluit benadeeld. Daarom worden er hogere eisen aan verweerder gesteld. De bewijslast voor de stelling dat eiser niet woont op het adres waarop hij staat ingeschreven, rust dan ook op verweerder en niet op eiser. Verweerder moet als eerste onderzoek doen naar de feiten. Als op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser niet woont op het adres waarop hij in de Brp staat ingeschreven, dan is het aan eiser om met bewijs te komen dat hij wel op dit adres woont.
Welke vraag moet de rechtbank beantwoorden?
6. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan om een uitwonende beurs te ontvangen, namelijk de voorwaarde dat eiser woonachtig is op het Brp-adres dat niet het adres van zijn ouders of één van zijn ouders is. [1] Binnen dat kader dient de vraag te worden beantwoord of het onderzoek zorgvuldig is geweest. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hetgeen is aangevoerd enkel in dat kader moet worden bezien.
Wat is het oordeel van de rechtbank?7. De rechtbank overweegt dat eiser niet, althans onvoldoende heeft aangetoond dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Dit betekent dat verweerder het onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de bevindingen in het onderzoek voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet aan de voorwaarden voor het ontvangen van een uitwonenden beurs voldoet als gevolg waarvan hij de studiefinanciering van eiser terecht heeft herzien. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
De zorgvuldigheid van het onderzoek8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat niet direct uit het rapport zou blijken welke vragen aan de hoofbewoners zijn gesteld. Dit gegeven op zichzelf is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan de weergave of de inhoud van het rapport te twijfelen en maakt niet dat op voorhand enkel op grond daarvan de conclusie kan worden getrokken dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit het rapport niet blijkt dat de opa en oma van eiser de vragen van de controleurs niet hebben begrepen. Daarnaast heeft de opa van eiser voor de juistheid van zijn verklaring getekend en heeft verklaard dat hij de inhoud ervan begreep en dat deze overeen kwam met wat hij mondeling had verklaard. Verweerder mocht zijn verklaring gelet hierop meenemen voor het bewijs. Dat de moeder van eiser nadien een verklaring heeft opgesteld dat de grootouders van eiser niet goed kunnen lezen en de Nederlandse taal niet goed begrijpen is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
10. De rechtbank acht op basis van het onderzoeksrapport aannemelijk dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het Brp-adres. Daarbij is met name van belang dat hij op het moment van het huisbezoek ruim drie jaar op het Brp-adres stond ingeschreven, maar dat de controleurs geen spullen hebben aangetroffen die uitdrukkelijk herleidbaar waren tot eiser.
11. Uit het onderzoeksrapport van 17 mei 2019 blijkt onder meer dat in de kast op de kamer waar eiser zou verblijven slechts enkele kledingstukken en verzorgingsproducten liggen die niet exclusief herleidbaar zijn tot eiser. De stelling van eiser dat niet is gebleken dat de controleurs twijfelden over de vraag of de getoonde kleding herleidbaar is naar eiser kan de rechtbank, met verweerder, niet volgen. Er staat immers in het rapport dat de kleding net zo goed van [A (voornaam)] (de neef van eiser) kan zijn. De verklaring dat eiser zijn vuile was net naar zijn ouders heeft gebracht waardoor er verder geen kleding aanwezig was vindt de rechtbank niet voldoende gelet op de omstandigheid dat er voor het overige ook geen uitdrukkelijk tot eiser herleidbare spullen zijn aangetroffen.
De rechtbank vindt hierbij tevens van belang dat uit het rapport volgt dat de kamer wordt gebruikt voor was en opslag van andere medebewoners. Op het moment van betreden van de gestelde kamer van eiser lag op het bed een wasmand met schone was voor het gezin. Verder zagen de rapporteurs een volle sporttas met damesspullen. Aan de kamerdeur hangen ook sjaals van oma. Dit zijn contra-indicaties voor de bewoning van deze kamer op dit adres door eiser. Verder voert eiser aan dat de controleurs actief onderzoek hadden moeten doen naar de aanwezigheid van verzorgingsproducten die aan eiser toebehoren in de woning, zij hadden hiernaar moeten vragen. De rechtbank is het met verweerder eens dat het op de weg van de hoofdbewoners lag om de controleurs hierover te informeren en om alle spullen van eiser te tonen. [2] Daarbij acht de rechtbank van belang dat de hoofdbewoner ook meerdere malen heeft verklaard dat dit alle spullen van eiser waren.
12. Er lag in de woning verder ook geen administratie, laptop of post van eiser. De controleurs hebben voorts ook geen aantekeningen van zijn studie aangetroffen. De stelling dat eiser geen studieboeken heeft omdat zijn studie grotendeels digitaal is en de overige spullen daarvan in zijn kluisje op school liggen heeft verweerder onvoldoende mogen vinden gelet op de overige bevindingen en nu dit ook verder niet aannemelijk is gemaakt. De verklaring van eiser dat hij zijn administratie naar zijn ouders brengt omdat zijn moeder zijn administratie verzorgt heeft verweerder ook zonder concrete verklaring of uitleg hierover onvoldoende mogen vinden om de bevindingen en de conclusie van het rapport te weerleggen. Verweerder heeft zich aldus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in de woning te weinig is aangetroffen om aan te nemen dat eiser op dat adres woonde.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de in de bezwaarfase overgelegde poststukken er ook op kunnen wijzen dat eiser dit adres alleen als postadres gebruikt. Daarbij rijmt de verklaring dat eiser zijn post in een lade van de televisiekast bewaart niet met de verklaring van de hoofdbewoner tijdens het huisbezoek dat hij alle spullen van eiser heeft laten zien aan de controleurs. Zoals eerder al is overwogen, lag het op de weg van de hoofdbewoner om hierover te verklaren tijdens het huisbezoek.
14. Dat de hoofdbewoners ieder afzonderlijk anders hebben verklaard over het aantal nachten dat eiser op het adres slaapt, had voor de controleurs aanleiding kunnen zijn om door te vragen. Dit maakt echter op zichzelf bezien niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
15. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder, in de verklaring van eiser dat er een misverstand is geweest over het bedrag dat maandelijks door hem aan de hoofdbewoners wordt betaald, geen aanleiding heeft hoeven zien om zijn standpunt hierover te herzien. Verweerder is terecht uitgegaan van de ondertekende verklaring die in eerste instantie door de hoofdbewoner hierover is afgelegd. Bovendien heeft eiser ook, afgezien van de verklaring van zijn moeder hierover, geen enkele onderbouwing overgelegd van zijn stelling dat de huurkosten anders zijn.
16. Het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het feit dat hij al zes maanden voordat hij aanspraak maakte op een uitwonende beurs ingeschreven stond op het Brp-adres, kan hem gelet op het voorgaande niet baten en reeds om die reden dat dat geen onomstotelijk bewijs oplevert dat eiser wel op het Brp-adres woonachtig is in de periode van belang.
17. Verder heeft verweerder de verklaringen van de buurtbewoners onvoldoende specifiek mogen achten en onvoldoende ondersteund door objectief bewijs. In de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is namelijk bepaald dat verklaringen van de getuigen concludent moeten zijn en over de woonsituatie (gedetailleerde) informatie uit eigen wetenschap van de getuige moeten bevatten. De verstrekte informatie mag voorts geen ruimte laten voor twijfel. Verklaringen van direct betrokkenen moeten zo veel mogelijk worden ondersteund met verklaringen van objectieve derden en/of andere bewijsmiddelen. [3] Hieraan is niet voldaan. De verklaringen bevatten geen, tot weinig specifieke informatie en worden niet, althans onvoldoende ondersteund door objectief steunbewijs. Deze verklaringen kunnen de bevindingen en de conclusie van het rapport aldus evenmin weerleggen.
Conclusie
18. Gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser op het moment van de controle niet zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Het voorgaande betekent gelet op hetgeen is aangevoerd dat verweerder terecht de studiefinanciering van eiser heeft herzien.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Zowel de rechter als de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikel 1.5 van de Wsf 2000.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1743).
3.Zie onder meer de uitspraak van 3 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:59).