ECLI:NL:RBMNE:2020:156

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
UTR 16/1655 einduitspraak
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over planschade na advisering door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening

Op 7 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over planschade. De eisers, een echtpaar uit Utrecht, hadden beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat zij meenden recht te hebben op een tegemoetkoming in planschade na een wijziging van het bestemmingsplan. De rechtbank had eerder al tussenuitspaken gedaan en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) ingeschakeld om advies uit te brengen over de waardevermindering van hun panden. De StAB concludeerde dat de waardevermindering € 200.000,- bedroeg, met een normaal maatschappelijk risico van 3%, wat resulteerde in een tegemoetkoming van € 164.000,-. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 23 februari 2016 niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde dit besluit. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en stelde de tegemoetkoming in planschade vast op € 164.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1655

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: P. van Bragt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: m. H.P. de Keijzer en mr. T.E.P.A. Lam).

Procesverloop

Op 6 juni 2017 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan [1] . Op 21 augustus
2017 heeft de rechtbank in een tweede tussenuitspraak de termijn waarbinnen verweerder de
geconstateerde gebreken in het besluit van 23 februari 2016 kon herstellen, verlengd.
Verweerder heeft een aanvullende motivering met een taxatierapport van [makelaarskantoor 1]
ingediend. Eisers hebben hierop gereageerd en daarbij een rapport van [makelaarskantoor 2]
BV ( [makelaarskantoor 2] ) overgelegd. Partijen hebben vervolgens nogmaals over en weer
gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend [2] omdat het onderzoek naar haar oordeel niet
volledig is geweest. Zij heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en
Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd voor het uitbrengen van een advies.
De StAB heeft een deskundigenverslag uitgebracht. Eiseres en verweerder hebben op dit
verslag van 26 juni 2018 gereageerd.
De zaak is opnieuw op een zitting behandeld op 11 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. T.E.P.A. Lam verschenen, vergezeld door drs. [A]

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak: dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen.

Verslag van de StAB

2. De StAB heeft taxateur [B] ingeschakeld, die de marktwaarde van de panden in de oude planologische situatie op € 1.200.000,- heeft getaxeerd en in de nieuwe planologische situatie op € 1.000.000,-. De waardevermindering van de panden bedraagt dus € 200.000,-. Vervolgens heeft de StAB het normaal maatschappelijk risico beoordeeld. Op basis van alle relevante criteria komt de StAB tot de conclusie dat een normaal maatschappelijk risico van 3% van de waarde in de oude situatie redelijk is. Dit komt neer op een bedrag van € 36.000,-. De tegemoetkoming in planschade komt daarmee op een bedrag van € 164.000,-.
Standpunt eisers
3. Eisers hebben hun grond over het onjuist vaststellen van de waardevermindering tijdens de zitting laten vallen. Waar ze het nog steeds niet mee eens zijn is de verhoging van het normaal maatschappelijk risico naar 3%. Eisers vinden deze verhoging onvoldoende onderbouwd en wijzen er daarnaast op dat het onder het overgangsrecht brengen van het pand [straatnaam] [nummer-/letteraanduiding] al is verdisconteerd in het schadebedrag. Dat de overgangsrechtelijke situatie van dit pand vervolgens ook wordt gebruikt als argument voor het verhogen van het normaal maatschappelijk risico leidt tot een dubbele correctie, wat dus niet terecht is.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de StAB niet op alle opmerkingen over het conceptverslag is ingegaan. Verweerder wijst op de verbouwingskosten en op de huurwaarden. Verweerder kan zich vinden in een normaal maatschappelijk risico van 3%. In het geval dat de rechtbank zou concluderen tot planschade, wenst verweerder voor een nieuw te nemen beslissing op bezwaar te onderzoeken of de planschade in natura kan worden gecompenseerd.
Toetsing rechtbank
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] , mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
Onderbouwing verslag
6. De rechtbank is van oordeel dat op pagina 38 van het verslag van de StAB en op pagina 10 van het taxatierapport van [B] voldoende is ingegaan op verweerders opmerkingen over de verbouwingskosten. De taxateur heeft eveneens voldoende onderbouwd waarom de getaxeerde huurwaarde niet te hoog is (zie de pagina’s 38-39 van het verslag van de StAB). Dat verweerder in zijn zienswijze op het conceptverslag een aantal (kritische) vragen heeft gesteld, betekent niet dat de daarin opgenomen taxatie onjuist is. Om tot zo’n conclusie te komen, had verweerder zijn standpunt met concrete cijfers of referenties moeten onderbouwen. Verweerder heeft dit nagelaten, zodat de rechtbank vaststelt dat de taxatie van [B] juist is.
Normaal maatschappelijk risico
7. Bij directe planschade wordt op basis van artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) onderzocht of de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Alleen de schade die uitkomt boven de financiële nadelen die behoren tot het maatschappelijk risico dat elke burger behoort te dragen, wordt vergoed. De vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico is in de eerste plaats aan verweerder, die daarbij beoordelingsruimte heeft. Als de beroepsgronden daar aanleiding toe geven, toetst de rechter verweerders motivering en kan hij, als de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijk risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is [4] .
8. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding de StAB niet te volgen in haar hiervoor [5] weergegeven conclusie over het normaal maatschappelijk risico. De StAB vond eerst een percentage van 1% van de waarde in de oude planologische situatie passend. De voornaamste reden daarvoor was dat er geen sprake was van een jarenlang gevoerd beleid tot het wegbestemmen van kleinschalige kantoorruimte en er dus geen aanleiding was om te verwachten dat dat de kantoorbestemming zou komen te vervallen. In het definitieve verslag heeft de StAB het percentage verhoogd naar 3%, omdat alleen de bestaande situatie van het pand [straatnaam] [nummer-/letteraanduiding] onder het overgangsrecht bleek te vallen. Met verweerder is de rechtbank in navolging van de StAB van oordeel dat het meer in de lijn der verwachtingen ligt dat niet bestaand gebruik wordt wegbestemd dan bestaand gebruik. Om die reden is een verhoging van het percentage tot 3% gerechtvaardigd. Deze beroepsgrond van eisers slaagt dus niet.
Compensatie in natura
9. Volgens vaste rechtspraak kan tegemoetkoming in planschade in sommige gevallen bestaan uit compensatie in natura. Compensatie in natura kan bij directe planschade onder meer bestaan uit herstel van de door een wijziging van het planologische regime weggevallen bouwmogelijkheid. Dan kan schadevergoeding in geld achterwege blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. Het is niet noodzakelijk dat de schade reeds ten tijde van het ontstaan daarvan in natura is gecompenseerd. Het gaat er om of ten tijde van de beslissing op het verzoek om tegemoetkoming in planschade die tegemoetkoming voldoende anderszins is verzekerd. Tegemoetkoming in schade door compensatie in natura is niet voldoende anderszins verzekerd, wanneer deze afhankelijk is van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. [6]
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de planschade geheel of gedeeltelijk in natura te vergoeden. Tijdens de zitting is gebleken dat verweerder reeds geruime tijd in overleg is met de eigenaar van een op de [straatnaam] gevestigd lpg-station over de mogelijkheden van uit-/verplaatsing. Dit zou de weg vrij moeten maken voor het terugbrengen van de kantoorbestemming. De rechtbank vindt de ongewisse uitkomst van dit overleg in combinatie met de - bij een positieve uitkomst - duur van de daarna nog te volgen planologische procedure onvoldoende concreet en te zeer afhankelijk van nadere besluitvorming. De rechtbank kan verweerders optimistische insteek ter zitting moeilijk rijmen met de vraagtekens die verweerder zelf bij compensatie in natura heeft gezet in zijn brief van 24 januari 2018. Die vraagtekens zien niet op de lpg-contour maar op andere planologische overwegingen. Hierdoor is de aangeboden compensatie in natura onvoldoende verzekerd. De rechtbank komt daarnaast tot de conclusie dat de onzekerheid over de tegemoetkoming in planschade nog lange tijd zou blijven bestaan, wat zij uit oogpunt van rechtszekerheid in dit geval niet aanvaardbaar vindt. Daarbij speelt ook een rol dat partijen reeds jarenlang procederen over een tegemoetkoming in planschade.
Conclusie over het verslag van de StAB
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van het verslag van de StAB.
Conclusie voor deze beroepszaak
12. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is niet deugdelijke gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit van 23 februari 2016 daarom vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat zij het verslag van de StAB volgt. Dat betekent dat verweerder de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 23 februari 2016 niet heeft hersteld en de rechtsgevolgen van dit besluit niet in stand kunnen blijven.
13. Het is meer dan vijf jaar geleden dat eisers het planschadeverzoek hebben gedaan en verweerder heeft al de gelegenheid gehad om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daarnaast is de StAB ingeschakeld. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen en door op de hierna volgende wijze te beslissen over het ingediende planschadeverzoek.
14. De rechtbank bepaalt aan de hand van het verslag van de StAB de waardevermindering op € 200.000,-. Hiervoor is verder al geoordeeld dat een normaal maatschappelijk risico van 3% redelijk is, wat in dit geval een bedrag van € 36.000,- is. Dit bedrag blijft op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro voor rekening van eisers. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade moet voldoen van € 164.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2014 (de datum van ontvangst van de aanvraag) tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover dat bedrag nog niet of niet geheel is voldaan. De rechtbank zal ook bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank vermeldt voor de volledigheid dat uit artikel 6.4, derde lid, van de Wro volgt dat verweerder daarnaast het door eisers betaalde recht terug moet storten.
Kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand
15. Op grond van artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro vergoedt het bestuursorgaan, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand.
16.1
Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS kunnen kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan het bestuursorgaan heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn. [7]
16.2
De tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zijn niet van toepassing op de bepaling van de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro. Bepalend voor de redelijkheid van de omvang van deze kosten is of deze in verhouding tot de verrichte werkzaamheden staan en redelijk zijn.
17. Eisers hebben verzocht om vergoeding van een bedrag van € 750,- (exclusief btw) en een bedrag van € 1.925,- (exclusief btw). Het eerste bedrag ziet op het verlenen van juridische bijstand na ontvangst van het advies van [C] en het tweede bedrag op de facturen van het door eisers ingeschakelde taxatiebureau [makelaarskantoor 2] . De rechtbank is van oordeel dat het inroepen van rechtsbijstand en het daarbij inschakelen van een taxateur (deskundige) voor de beoordeling van de (concept)adviezen van [C] en [makelaarskantoor 1] door eisers redelijk is. Voor iemand die geen kennis heeft van het planschaderecht is het niet mogelijk de juistheid van de in het (concept)advies neergelegde bevindingen te beoordelen. Zowel het aantal uren als het uurtarief is naar het oordeel van de rechtbank redelijk en kan daarom volledig voor vergoeding in aanmerking te komen.
18. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit ook wegens strijd met artikel 6.5 van de Wro, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand is afgewezen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiser een bedrag van € 2.675,- exclusief btw aan kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 6.5 van de Wro moet vergoeden.
Griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.816,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullende) bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2016;
- herroept het primaire besluit van 8 september 2015;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade toekent van
€ 164.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2014 tot de dag van
algehele voldoening;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde recht van € 300,- terugstort;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een bedrag van € 2.675,- (exclusief btw) vergoedt als
kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 februari
2016;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.816,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Beslissing van 9 juli 2018
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3819
4.bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668, 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3120 en 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2598
5.rechtsoverweging 4
6.overzichtsuitspraak van de ABRvS van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582
7.Overzichtsuitspraak van de ABRvS van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582