In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken (UTR 18/2771 en UTR 18/1595) betreffende de afwijzing van aanvragen voor een Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) uitkering door eiseres. Eiseres, die een eigen bedrijf had, had een zorgovereenkomst gesloten met haar vader, waarbij zij als zorgverlener fungeerde. Na een periode van zorgverlening heeft eiseres een ZW-uitkering aangevraagd, gevolgd door een WW-aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet als werknemer kan worden beschouwd volgens de relevante artikelen van de ZW en WW, omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding. Eiseres heeft geen bewijs kunnen leveren van een arbeidsovereenkomst of loonstroken, en de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde modelovereenkomst niet voldeed aan de vereisten voor werknemerschap. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.