Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
630,00(3 punten x tarief € 210,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, NS Reizigers B.V. (NSR). De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris, dat volgens hem verschuldigd was over de aan hem toegekende bovenwettelijke vrije uren. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 mei 2019, waarin was geoordeeld dat NSR ORT (overwerktoeslag) verschuldigd was over deze vrije uren. De werknemer stelde dat hij recht had op een bedrag van € 2.993,48 bruto aan achterstallig salaris, dat betrekking had op de periode van mei 2012 tot 1 maart 2018.
NSR voerde verweer en betwistte de berekening van het achterstallig salaris, met de stelling dat de vergoeding van vrije uren niet kon worden gebaseerd op de door de werknemer ingediende gegevens. De kantonrechter oordeelde echter dat NSR niet had voldaan aan de opdracht om de berekening van het achterstallig salaris te onderbouwen. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen, omdat NSR niet had aangetoond dat de door de werknemer berekende vrije uren niet correct waren.
De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot betaling van € 2.993,48 bruto aan achterstallig loon toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd NSR veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de zijde van de werknemer. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en NSR werd veroordeeld om deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken over de nabetaling.