ECLI:NL:RBMNE:2019:6111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
UTR 19/2149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M.M. Pater, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door M. van Mourik. Eiseres had een WIA-aanvraag ingediend, maar verweerder weigerde haar uitkering per 9 januari 2019, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiseres voerde aan dat de arbeidsdeskundige geen contact met haar had opgenomen, waardoor zij zich onvoldoende had kunnen voorbereiden op de hoorzitting. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende zorgvuldigheid in acht had genomen en dat de medische rapporten op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. Eiseres had geen nieuwe medische feiten aangedragen die de beoordeling van haar beperkingen zouden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de door verweerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 26,19% juist was en dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19 / 2149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.M. Pater, advocaat in Emmeloord)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per
9 januari 2019 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens nog aanvullende stukken ingediend. Verweerder heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres werkte tot 1 juni 2014 als verzorgende IG bij de [werkgever 1] voor 20 uur per week. Daar heeft zij zich op 21 april 2014 ziek gemeld. In de periode daarna heeft zij afwisselend een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) gekregen. Vanuit de WW heeft eiseres zich op 11 januari 2017 bij verweerder ziekgemeld. Verweerder heeft eisers vanaf 12 april 2017 een ZW-uitkering toegekend. Eiseres werkte daarnaast vanaf 24 maart 2014 tot 31 januari 2018 als begeleidster bij de [werkgever 2] B.V.
Op 24 september 2018 heeft eiseres een WIA-aanvraag ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres per
9 januari 2019 (datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkhedenlijst (FML) gewijzigd en heeft hij een urenbeperking aangenomen van 6 uur per dag en 30 uur per week. Naar aanleiding daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geduid en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 26,19%.
3. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
Zorgvuldigheid
4. Eiseres voert aan dat de arbeidsdeskundige geen contact met haar heeft opgenomen en dat zij zich daardoor onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting in bezwaar. Volgens eiseres had verweerder daar rekening mee moeten houden.
5. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 december 2018 blijkt dat hij heeft geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met eiseres. Toen dat niet lukte, heeft hij eiseres volgens het rapport schriftelijk geïnformeerd en aangeboden om contact met hem op te nemen voor een gesprek op zijn kantoor als zij na ontvangst van het rapport nog vragen zou hebben. Eiseres heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt.
Gelet hierop valt niet in te zien waarom het aan onzorgvuldigheid van verweerder zou zijn te wijten dat eiseres zich onvoldoende zou hebben kunnen voorbereiden op de hoorzitting. Dit is door haar ook niet nader onderbouwd.
In bezwaar heeft eiseres verder alleen medische gronden naar voren gebracht. Zij heeft niet verzocht om een toelichting op het arbeidskundige rapport door de primaire arbeidsdeskundige. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting de WIA-beoordeling mondeling toegelicht waarbij eiseres de mogelijkheid had om eventuele vragen te stellen. Van die mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarna aan eiseres medegedeeld dat zij kon bellen als zij naar aanleiding van zijn rapport nog vragen zou hebben. Dat heeft eiseres ook niet gedaan. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiseres in bezwaar geen gemachtigde had en ook verder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
6. Eiseres voert verder aan dat het medisch oordeel van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij geen nadere informatie heeft ingewonnen. Daardoor is geen rekening gehouden met alle relevante (medische) informatie over eiseres, waaronder informatie waaruit het grillige verloop van haar ziektegeschiedenis blijkt.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiseres is door arts L.C. Jacobs op
10 oktober 2018 gezien en onderzocht. Jacobs heeft informatie opgevraagd bij de huisarts, maar deze informatie werd door haar niet tijdig ontvangen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep S. Groeneveld heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres gezien op de hoorzitting. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2019 blijkt dat hij rekening heeft gehouden met de voor PTSS ingezette behandeling, de medicatie die eiseres gebruikt, de voorgeschiedenis van eiseres, de brief van de huisarts van 7 november 2018 en brieven van de longarts van 24 juli 2017 (waarin melding wordt gemaakt van de longproblematiek) en 2 november 2017 (waarin melding wordt gemaakt van lichte slaapapneu). Groeneveld heeft dus rekening gehouden met de informatie die bij de huisarts van eiseres was opgevraagd.
In reactie op het beroep van eiseres en de medische informatie die eiseres daarbij heeft ingediend, heeft Groeneveld op 27 augustus 2018 en 24 september 2019 aanvullende rapporten opgesteld. Hierin concludeert hij dat geen aanleiding bestaat om zijn beoordeling over de beperkingen van eiseres te wijzigen.
De rechtbank constateert dat Groeneveld alle door eiseres naar voren gebrachte klachten en alle medische informatie - waaronder de informatie van de huisarts - concreet en op een deugdelijke wijze bij zijn medische beoordeling heeft betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
8. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat, waardoor de medische beoordeling onjuist is. Volgens eisers is in de FML onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke gesteldheid. Zij is in het geheel niet in staat arbeid te verrichten en zonder hulp van derden kan zij zich niet redden. De aanname dat zij 6 uur per dag en 30 uur per week zou kunnen werken, is dus niet reëel en onterecht. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat met name haar longproblemen zijn onderschat.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie is daartoe onvoldoende. Deze informatie dateert, met uitzondering van de informatie van de KNO-arts, van na de datum in geding. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met alle relevante informatie rekening gehouden. Groeneveld gaat in zijn rapporten in bezwaar en beroep, overeenkomstig de informatie van de longartsen, uit van (een geschiedenis van) forse longklachten, waarvoor eerder een operatie werd verricht, en van nadien steeds weer terugkerende longontstekingen. Verder heeft hij rekening gehouden met de behandeling die eiseres ondergaat voor PTSS en de medicatie die zij (daarvoor) gebruikt. Op grond van de aard en de ernst van de klachten, zijn onderzoeksbevindingen en de beschikbare medische gegevens heeft Groeneveld voor eiseres in de FML verdergaande beperkingen aan de orde geacht dan door Jacobs waren aangenomen. Daarbij heeft hij ook een urenbeperking van 6 uur per dag, en 30 uur per week aangenomen. Deze urenbeperking heeft hij mede gebaseerd op het dagverhaal van eiseres, haar vermoeidheidsklachten en de energetische beperkingen zoals die voortvloeien uit haar fysieke en mentale klachten.
Uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie komen volgens Groeneveld geen nieuwe medische feiten naar voren die verdergaande beperkingen rechtvaardigen. De rechtbank kan dit volgen.
Dat eiseres op bepaalde gebieden zwaardere beperkingen heeft, heeft zij niet concreet gemaakt en onderbouwd. Er zijn dus geen (medische) aanknopingspunten voor de stelling dat de beperkingen van eiseres per datum in geding zijn onderschat.
10. Eiseres voert nog aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij niet behoort tot de uitzonderingscategorieën van de standaard Geen Duurzaam Beschikbare Mogelijkheden (GDBM).
11. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Eiseres voldoet, zoals zij zelf ook erkent, niet aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals deze staan omschreven in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten en de standaard.
De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij stelt dat de geduide functies haar belastbaarheid te boven gaan en zij deze om medische redenen niet kan verrichten.
13. Verweerder heeft met de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
Voor zover eiseres met haar stelling dat als zij 6 uur per dag zou gaan werken, zij geen energie meer zou hebben voor de verzorging/opvoeding van haar kinderen, heeft bedoeld te stellen dat zij naast de zorg voor haar kinderen geen arbeid kan verrichten, geldt het volgende. Bij de WIA-beoordeling gaat het om de vraag of een verzekerde nog in staat is inkomensvormende arbeid te verrichten, als hij of zij geen huishoudelijke taken en zorg voor de kinderen zou hebben. In zoverre is de stelling van eiseres hier niet relevant.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1896.
14. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.