In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die lijdt aan chronische medische aandoeningen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. Eiser ontving al geruime tijd huishoudelijke ondersteuning, maar vond de toegekende uren onvoldoende. Na een huisbezoek en het opstellen van een ondersteuningsplan, heeft verweerder in een besluit van 20 oktober 2017 een maatwerkvoorziening toegekend. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een wijziging in het besluit op 6 maart 2019, waarbij de toegekende uren werden verhoogd naar 3 uur en 15 minuten per week. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 22 oktober 2019 behandeld. Eiser voerde aan dat de indicatie van 3 uur en 15 minuten niet gebaseerd was op objectieve criteria en dat verweerder niet had onderbouwd dat dit aantal uren toereikend was. Verweerder stelde dat de indicatie voldoende was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat de gehanteerde normtijden berustten op onafhankelijk onderzoek. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en vernietigde dit besluit.
De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en aan eiser een maatwerkvoorziening van 5 uur per week toegekend, conform zijn verzoek. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wmo 2015 en de wijze waarop gemeenten maatwerkvoorzieningen moeten toekennen.