4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
Een proces-verbaal van aangifte op 14 december 2017
“V: namens wie doet u aangifte?
A: Mijn dochter, [slachtoffer] , geboren op [2001] te [geboorteplaats].”
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] op 23 januari 2018
“Toen was het september 2016 (…) Uiteindelijk is hij verliefd op mij geworden. Ik denk rond december(de rechtbank begrijpt: 2016), januari (de rechtbank begrijpt: 2017) zijn de eerste seksuele handelingen getroffen in het zwembad [zwembad] , in de kleine kleedcabine. (…) De laatste keer, was even denken oktober, november 2017, toen is het voor het laatst gebeurd. In die periode is het gestopt.”(…)
“V: waar is het allemaal gebeurd de seksuele handelingen?
A: [adres] in [woonplaats] , bij flatgebouwen bij parkeerplaatsen. Bij de parkeerplaats bij mijn school, [school] te [woonplaats] , in de cabines van zwembad [zwembad] , bij mij thuis in mijn slaapkamer op de bank van de woonkamer, in de keuken, in de schuur, in zijn auto dan op die plekken die ik heb genoemd en verder niet volgens mij.
V: In welke periode is het geweest?
A: December 2016, januari 2017 tot oktober, november 2017.
V: Hoe vaak zijn er seksuele handelingen geweest in die periode?
A: Gigantisch veel.
V: Waren er specifieke momenten?
A: Wekelijks was het. Meestal op dinsdag (…) In de ochtend bracht hij mij naar school, dan gebeurde het.
V: Het eerste moment, wat kun je daar over vertellen?
A: Dat begon in de zwemcabines. We hebben getongzoend, hij heeft aan mijn kont gezeten, mijn borsten, mijn vagina. Hij heeft mijn vagina aangeraakt met broek aan, dus op de kleding. Dit was volgens mij december 2016.
V: Welke zwemcabines?
A: In zwembad [zwembad] , dat is zo’n cabine waar je je omkleed.”
“V: Wanneer gaat het verder?
Februari, Maart (de rechtbank begrijpt: 2017). Toen was het mijn badpak uit trekken aan mijn blote borsten zitten, mijn badpak dus opzij schuiven, en dan vingeren, aan mijn kont zitten. Dit was ook in de kleedcabine van zwembad [zwembad] . Mijn badpak trok hij tot onder mijn borsten uit. Hij kneep aan mijn borsten, hij likte en zoog aan mijn borsten. (…) Hij ging met zijn vinger steeds dieper, en dat deed hij net zo lang totdat ik klaar kwam. Uiteindelijk gebeurden er thuis dingen.
Het begon eerst met (…) zoenen, we hebben heel lang gezoend, hij zat aan mijn borsten en zoende aan mijn borsten hij ging naar beneden met zijn mond naar het plekje, naar mijn vagina. Toen heeft hij gebeft. Ik lag toen boven op hem. Ik heb hem gepijpt. (…) Toen had hij mij gevingerd (…).
V: Wanneer was dit?
A: Dit was de laatste keer dat we iets met elkaar gedaan hadden of elkaar zagen, november 2017. Dit was bij mij thuis op mijn slaapkamer.”
“V: In de auto waren er ook dingen gebeurd, wat voor handelingen gebeurden er in de auto?
A: Zoenen pijpen en vingeren. Ik woonde in [wijk] , hij wachtte mij op bij het ' [straat] , ik stapte dan bij hem in de auto, we stopten dan op die plekken en dan voordat ik naar school ging dan hadden we seksuele handelingen. Dat ging van hem uit en het gebeurde heel vaak. Dit was op de [adres] in [woonplaats] en op de parkeerplaats bij mijn school. De [adres] was een kwartiertje bij school vandaan. Hij wist al die plekken, het was niet druk op die parkeerplaats.“
“V: Je moeder zou jullie weleens betrapt hebben?
A: Ik mocht van [verdachte] niet zeggen dat ik hier was. Hij had mijn badpak voor de helft naar
beneden gedaan. Mijn moeder riep ons. Hij raakte in een stress en hij ging over drie of vier hokjes heen. Ze vroeg wat ik aan het doen was. Hij kwam later uit een ander hokje (…)
V: Wanneer was dit?
A: Dit was in het begin, februari 2017”.
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] op 30 augustus 2018
“O: in je eerste verklaring hebben we vragen gesteld over wanneer het eerste moment was
A: December 2016 was ik 15 [jaar]. Maar daarvoor was het al bezig (…) Ik was 16 [jaar] toen ik het vertelde in november [de rechtbank begrijpt: november 2017]. (…).”
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (ouders van [slachtoffer] ) op 4 december 2017:
“In het zwembad waren ze heel close met elkaar (…) ze gaven allebei les met plankspringen. (…) Kort daarna heeft [verdachte] aan mijn man gevraagd (…) om ook les te geven.(…) Ik heb ze ook een keer betrapt in de zwemhokjes, ze moesten les geven. (…) Ik riep dat [slachtoffer] de deur open moest doen. Dat deed ze niet (…) Toen heeft ze uiteindelijk de deur open gedaan (…) toen kwam hij drie vier hokjes verderop de deur uit. Hij schrok (…) Het was dit jaar nog dat ze in die hokjes stonden.”
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (de broer en destijds werkgever van verdachte) op 11 juli 2018:
“Ik heb toen die melding gedaan bij de politie en er gebeurde niets. Achteraf blijkt dat er wel een notitie is gemaakt (…)“Hij liep de hele dag met zijn telefoon in zijn hand en was aan het appen. (…) Ik kreeg telefoonrekeningen die gingen van 400 naar 650-700 euro. Doordat ik steeds werd aangesproken dat [verdachte] veel aan het bellen en sms-en was, heb ik een specificatie op gevraagd van zijn 06 (…). Hij heeft dat nummer gebruikt tot februari-maart 2017 (…) Ik had dus gevraagd om een overzicht van zijn nummer. Ik kreeg 3 A4tjes van een maand. Op die factuur stond 1 keer mijn nummer, vier keer een nummer van een leverancier en de rest was 1 nummer van het meisje. Ik heb toen dat nummer in mijn telefoon gezet en toen ik dat had gedaan, schrok ik mij kapot. Ik zag een fotootje van twee meisjes (…) Dit was in juni 2016. (…) Twee maanden vóór juni 2016 kreeg ik dingen door (….).”
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] op 2 mei 2018:
“Op 16 maart 2017 heb ik (…) geprobeerd telefonisch contact te krijgen met [getuige] (…) Dit naar aanleiding van Call referentie (…) 15 maart 2017. De tekst uit de melding is: “(...) zojuist gesproken met meneer. Hij is door zijn huisarts verwezen naar Zeden. (…) Later op die dag (…) contact gehad met [getuige] . Hij vertelde dat hij er een half jaar geleden achter was gekomen dat zijn broer [verdachte] een relatie had met een 15 a 16 jarig meisje (…) De berichten waren duidelijk seksueel getint en alsof er een relatie was.”
Aanvullende bewijsmiddelen feit 2
Een proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] op 23 januari 2018
“Toen was het september 2016 (…) In die periode had ik niet zo’n goed contact met mijn vader. (…) ik zag hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) als een vaderpersoon. (…) We [hebben] heel veel met elkaar gepraat, gedeeld over hoe het thuis ging en dat soort dingen. Ik denk in oktober, november[de rechtbank begrijpt: in 2016]
zoiets, gingen we elkaar meer zien (…) voor mij om mijn hart te luchten (…) Uiteindelijk heeft hij mij verliefd gemaakt. (…) ik dacht dat het normaal was van iemand met 53 jaar (…) ik dacht dat het uit liefde ging. Ik dacht dat het een relatie was”.
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik in het najaar 2017 seksueel contact heb gehad met [slachtoffer] . Deze seksuele handelingen betroffen het betasten van de borsten, kont en vagina, tongzoenen, vingeren, pijpen en likken van borsten en vagina. Zij heeft veel dingen in vertrouwen verteld aan mij, ze vertelde aan mij wat haar bezig hield of dwars zat. Het ging in die tijd niet goed thuis. Het klopt dat zij mij zag als vaderfiguur, ik heb het wel zo ervaren. In het najaar van 2017 heb ik haar naar school gebracht. In de auto zijn seksuele handelingen verricht, ook in het zwembad en thuis.”
Bewijsoverweging feit 1
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht bewezen op basis van voornoemde bewijsmiddelen dat in de periode van begin december 2016 tot 22 november 2017 verschillende seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank baseert haar oordeel op de verklaringen van aangeefster. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft consistent en gedetailleerd verklaard. De rechtbank gebruikt derhalve de verklaring van aangeefster als uitgangspunt. De rechtbank vindt steunbewijs voor de verklaring van aangeefster in de getuigenverklaring van de moeder van aangeefster over het incident in het badhokje dat begin 2017 heeft plaatsgevonden en de verklaring van de broer van verdachte, in het bijzonder diens opmerking dat de berichten die hij had gezien duidelijk seksueel getint waren. De verklaring van verdachte dat de ten laste gelegde seksuele handelingen pas hebben plaatsgevonden nadat aangeefster 16 jaar oud was, acht de rechtbank niet geloofwaardig in het licht van het bovengenoemde bewijs en gelet op het feit dat verdachte zich aanvankelijk niet heeft willen uitlaten over de seksuele handelingen, behalve dat alles te ver is gegaan.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het element ‘zich laten pijpen’ omdat uit de verklaring van aangeefster niet blijkt dat zij verdachte heeft gepijpt voordat zij 16 jaar was.
Bewijsoverweging feit 2
Ten aanzien van het tweede cumulatief onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Dat de ten laste gelegde seksuele handelingen zijn verricht, blijkt uit de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte aangeefster heeft bewogen tot het verrichten van die seksuele handelingen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het moet gaan om een situatie waarin het slachtoffer is gebracht of gehouden waarin haar keuzevrijheid wordt beperkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster ten tijde van de ten laste gelegde periode – mogelijk zelfs zonder dat zij zich daarvan op dat moment bewust was – feitelijk verkeerde in een van verdachte afhankelijke situatie, die haar keuzevrijheid tot het (seksuele) contact beïnvloedde en beperkte. Dit volgt uit de volgende omstandigheden: gedurende de periode van december 2016 tot en met november 2017 was verdachte 51 respectievelijk 52 jaren oud en aangeefster 15 respectievelijk 16 jaren oud. Zowel slachtoffer als aangeefster hebben verklaard over de gesprekken die zij hebben gevoerd met elkaar. De gesprekken gingen doorgaans over persoonlijke onderwerpen van aangeefster. Verdachte was op de hoogte van het feit dat het bij aangeefster thuis niet goed ging en dat zij een moeizame relatie had met haar vader. Verdachte heeft aangegeven dat hij een uitlaatklep was voor aangeefster en door haar gezien werd als vaderfiguur. Aangeefster heeft verklaard dat zij bij verdachte haar hart luchtte. Verdachte was dus op de hoogte van de kwetsbaarheid van aangeefster en dat zij behoefte had aan geborgenheid en een luisterend oor. Ook verklaart aangeefster dat verdachte haar verliefd heeft gemaakt.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad vloeit voort dat voldoende is dat het slachtoffer
medeonder invloed van de feitelijke afhankelijkheidsrelatie waarin zij verkeerde is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak het geval. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de opgebouwde vertrouwensband met aangeefster en heeft haar gedurende die periode bewogen tot een, in de ogen van aangeefster, liefdesrelatie met vele seksuele handelingen tot gevolg. Dat wellicht ook andere factoren dan het gedrag van verdachte een rol hebben gespeeld – zoals wederzijdse genegenheid – doet aan de strafbaarheid van het gedrag van verdachte niet af. De strafbaarstelling van zedendelicten waarbij minderjarigen zijn betrokken is immers in de eerste plaats gericht op de bescherming van die minderjarigen.
Gezien de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake was van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van verdachte en dat hij hier misbruik van heeft gemaakt door aangeefster opzettelijk te bewegen de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen te plegen of te dulden en acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het eerste onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat aangeefster in de ten laste gelegde periode aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Ten tijde van de ontuchtige handelingen was verdachte niet de zwemleraar van aangeefster. Zij gaven samen les, maar niet is gebleken dat dat gebeurde in een situatie waarin een gezagsverhouding bestond tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.