In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in een gekraakt pand woont, en de Staat der Nederlanden, die de strafrechtelijke ontruiming van het pand heeft aangekondigd. De eiser vorderde een verbod op de ontruiming en bescherming van zijn huisrecht, onder verwijzing naar zijn afhankelijkheid van het pand voor onderdak en zijn financiële situatie. De Staat voerde aan dat er sprake was van kraken, wat strafbaar is volgens de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht, en dat er een gerechtvaardigd belang was bij de ontruiming vanwege overlast en de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de Staat en de eigenaar van het pand prevaleren boven die van de eiser. De rechter stelde vast dat de eiser onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om de belangenafweging in zijn voordeel te laten uitvallen. De rechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging tussen het huisrecht van de kraker en de belangen van de eigenaar en de openbare orde.