ECLI:NL:RBMNE:2019:5516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
UTR 19/646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Laattijdige Wajongaanvraag en Medisch Oordeel van Verzekeringsartsen

In deze zaak heeft eiser een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij teruggekeken moest worden naar zijn 18e levensjaar. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die op het moment van de aanvraag 33 jaar oud was, stelde dat hij op zijn 18e verjaardag al arbeidsongeschikt was, maar de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) concludeerden dat er op die datum geen sprake was van ziekte of gebrek. Eiser was het niet eens met dit oordeel en voerde aan dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig was, omdat zij geen informatie hadden opgevraagd bij zijn huidige behandelaar. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser lag en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om hun oordeel te onderbouwen. De rechtbank vond dat er geen reden was om aan te nemen dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist was en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in staat was om de benodigde informatie te verkrijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een onafhankelijke verzekeringsarts af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.R. Kamps),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 25 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 27 september 2018 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen bij verweerder ingediend. Op het moment van de aanvraag was hij 33 jaar oud.
2. Verweerder heeft beslist dat eiser geen recht heeft op een Wajonguitkering, omdat er op zijn 18e verjaardag (27 december 2002) geen sprake was van ziekte of gebrek. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen.
3. Eiser is het niet eens met het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder. Eiser voert aan dat hij op zijn 18e verjaardag wel arbeidsongeschikt was. Eiser vindt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is en dat zij informatie hadden moeten opvragen bij de huidige behandelaar van eiser. Eiser stelt dat hij zelf geen informatie kan opvragen over zijn gezondheidstoestand op zijn 18e verjaardag, omdat dergelijke informatie veelal niet aan de patiënt zelf verstrekt wordt. Daarom hadden de verzekeringsartsen dat moeten doen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser informatie ingediend van de psychiater bij wie hij nu onder behandeling is. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke verzekeringsarts aan te stellen in verband met de ‘equality of arms’.
4. Voor een Wajonguitkering komt alleen een ‘jonggehandicapte’ in aanmerking. In artikel 1a:1 van de Wajong is bepaald wanneer iemand een jonggehandicapte is. In het geval van eiser geldt het volgende: Eiser is jonggehandicapte als hij op zijn 18e verjaardag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Daarnaast is het mogelijk dat eiser op zijn 18e verjaardag al wel beperkingen ondervond als gevolg van ziekte of gebrek, maar daardoor nog niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Als eiser dan binnen vijf jaar door dezelfde oorzaak alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, wordt hij vanaf dat moment jonggehandicapte.
5. De verzekeringsartsen van verweerder hebben de dossiergegevens bestudeerd. In het dossier bevinden zich rapporten van verzekeringsartsen vanaf 2007 en informatie van de eerdere behandelaars van eiser over de medische voorgeschiedenis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 januari 2019 beoordeeld dat er geen medische reden is om per het 18e levensjaar geen arbeidsvermogen aan te nemen. Dat in 2009 de diagnose schizofrenie is gesteld betekent niet dat er op 27 december 2002 al sprake was van arbeidsbeperkingen. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat er op dat moment geen sprake was van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er geen reden is voor het opvragen van aanvullende informatie bij de huidige behandelaar, omdat de beoordeling gaat over het 18e levensjaar en er al informatie van een psychiater uit 2010 voorhanden is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 1 mei 2019 gereageerd op de door eiser ingediende informatie van de huidige psychiater. Deze informatie bevestigt zijn medisch oordeel dat de aandoening schizofrenie niet aan de orde was op het 18e levensjaar.
6. De rechtbank stelt voorop dat bij een laattijdige Wajongaanvraag terug moet worden gekeken naar het 18e levensjaar. Doordat er teruggekeken moet worden in de tijd kan het gebeuren dat er onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op die periode. De bewijslast bij een laattijdige aanvraag ligt naar vaste rechtspraak bij de aanvrager. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1791).
7. Omdat moet worden teruggekeken naar de periode rond het 18e levensjaar van eiser, konden de verzekeringsartsen van verweerder naar het oordeel van de rechtbank volstaan met het bestuderen van de beschikbare medische informatie in het dossier van eiser. Zij waren niet verplicht om informatie op te vragen bij de huidige behandelaar van eiser. De rechtbank vindt de stelling van eiser dat hij niet in een positie verkeert om medische informatie over zijn 18e levensjaar op te vragen geen reden om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Niet alleen rust de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij eiser, maar eiser heeft bovendien ook niet aangetoond dat hij daadwerkelijk informatie (bijvoorbeeld bij zijn eigen huisarts) heeft opgevraagd en niet heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep zorgvuldig. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat op de 18e verjaardag van eiser al sprake was van een ziekte of gebrek. Uit de door eiser ingediende medische informatie van zijn huidige behandelaar komt naar voren dat de eerste symptomen zijn ontstaan in 2007. Dat is ruim na 27 december 2002, de 18e verjaardag van eiser. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van onzorgvuldig onderzoek en geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Dat sprake zou zijn van schending van het beginsel van equality of arms is niet gebleken. Eiser heeft informatie van zijn huidige behandelaar ingediend en hij heeft niet aangetoond dat hij bij andere behandelaars geen informatie kon opvragen. Dat eiser niet in staat zou zijn om bewijsmateriaal aan te leveren om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te betwisten is dan ook niet vast komen te staan. Dat betekent ook dat het gestelde financiële onvermogen van eiser om zelf een verzekeringsarts in te schakelen in dit geval onvoldoende is om schending van equality of arms aan te nemen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3668. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het aanstellen van een onafhankelijke verzekeringsarts en wijst het verzoek van eiser af.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.